8 juni 1940 (zaterdag)

Men oordeelt naar men verstand heeft, en vooral naar ’t milieu, waarin men verkeert. Spreek je een beroeps – officier, dan zijn de reservisten een belachelijk stel non - valeurs, zonder theorie en zonder praktijk. Spreek je een reservist, dan zijn de beroepsofficieren een troep lijntrekkers, wier enige zorg het is, zich op hun voorman te dekken, die alleen denken aan promotie, aan gezellige sociëteiten en die van hun vak niets kennen, dan wat krijgskunde van ’t jaar nul en verder reglementen en dienstorders; overigens opgekomen uit intellectueel niet hoogstaande lagen. De waarheid zal wel weer in ’t midden liggen.

Ik ken een 2e luitenant, die in zijn bataljon de enige beroepsofficier was, maar die groot respect had voor zijn majoor, een kerel van stavast, leraar aan een Handelsschool, Dr in de Economische Aardrijkskunde. Hun stelling in Soest was in orde! Zij moesten echter terugtrekken op Amsterdam, onder omstandigheden! (op klaarlichten dag, zonder dekking op een open dijk met water aan weerszijden! Een regelrechte zelfmoordpoging. Eén vliegtuig had ’t hele bataljon kunnen uitmoorden tot den laatsten man!) Zij vonden bij Amsterdam stellingen, zo onvoldoende, zo klungelig en kinderachtig aangelegd, („wat zand en plankjes!”) dat de majoor verontwaardigd uitriep: „Wij hadden beter in Soest kunnen blijven! Waren wij er maar weer terug”. Deze luitenant, een ernstige, kundige jongeman zei bitter: „Ik schaam mij, een Nederlands officier te zijn!” (Nader verneem ik, dat bedoelde Amsterdamse stellingen zijn aangelegd door de A/damse ballast - maatschappij!).

Van de hogere legerleiding heeft volgens velen niets gedeugd. Reijnders (de voorganger van Winkelmann zou zijn heengegaan omdat men hem de macht niet liet om de zaak op poten te zetten. Wij herinneren ons nog de alerte van 11 November; dien dag had R. de stelling Amersfoort bezocht, dien middag is ook Reinierse, de majoor, onze ex -overbuurman in de stelling „plotseling overleden”. Men sprak toen heftig tegen, dat hij zich in tegenwoordigheid van Reijnders doodgeschoten had: hij was geen verrader! Zijn jaarmakkers hebben hem in de pers geëerd! Maar ’t wordt nu toch langzaamaan duidelijk, dat Reijnders met zulke hoofd– en opperofficieren de verantwoordelijkheid niet verder kon dragen. Wat Winkelmann bewogen heeft deze toch te aanvaarden zal de geschiedenis moeten uitmaken, als er nog ooit objectieve geschiedenis zal worden geschreven. – . Ik hoorde Mevrouw V. vertellen (een goede kennis van ons): Haar man lag als bataljonscommandant in Ravestein. Op 5 Juni kwam ’t bevel dat zijn divisie - groep onder generaal Van Nijnatten zich ten noorden van de Maas, dus in Land van Maas en Waal (en V = Bommelerwaard) moest terugtrekken. V. bleef met zijn bataljon achter om 18½ KM. front te Versteeg bezetten! Dus ’t gat tussen den onneembaar versterkten Peel en de grote rivieren.

F Dit wordt als volgt verklaard: Duitsland protesteerde tegen onze eenzijdige versterking aan de oostzijde, als in strijd met de neutraliteit! De regering zwichtte, Reijnders ging heen en Winkelmann zou dus alleen de stelling Holland houden. De hulp der Fransen in ’t Zuiden was dus alleen: verlenging der Maginotlinie met Braband en Zeeland.

Dat Braband prijsgegeven werd en de stellingen van de Peel ontruimd werden, heeft hij later pas begrepen. Nu was de Peel met zijn landmijn - velden geen opmarsch - terrein. Het lot van zijn bataljon was dus vooruit bezegeld: „soldats perdus”. Spoedig na Vrijdag verschenen de Fransen tot ondersteuning. Zij waren verontwaardigd over het prijsgeven van Braband, een maatregel, die vóór de uit - de - lucht - gevallen alliantie met de Westerse mogendheden was genomen en nu door de Fransen welhaast als verraad moet zijn aangemerkt. Zij eisten van V., dat hij op terugkeer van Nijnatten zou aandringen in Den Haag. Deze deed dit en ’t antwoord luidde: „als Den Bosch en de Diezedijken versterkt moeten worden, moet de linkervleugel van uw bataljon maar verlengd worden!” De aanval der Duitsers op de overigens prachtig aangelegde stelling kwam. De brede prikkeldraad-velden werden met tanks platgereden; het daarachter gelegen één KM diepe mijnenveld werd rustig door de tanks overgestoken met accurate vermijding (in slingergang) der mijnen – behalve een strook, die den vorigen dag verlegd waren, en waar enkele tanks dan ook de lucht in gingen! Daarna werd op enigen afstand van de betonnen mitrailleursnesten halt gehouden en krombaangeschut in werking gesteld, dat niet insloeg op de pil - boxes maar enkele meters er voor, juist zo dicht er bij, dat de niet gefundeerde betonnen boxen voorover in de granaattrechters stortten.

Ziedaar ’t oorlogshandwerk in zijn hoogste perfectie. Als zo de mitrailleurs buiten gevecht waren gesteld kwamen de vliegtuigen boven de vluchtende Hollanders heen razen en mitrailleerden hen van geringe hoogte. V. schreef: „Als hazen zijn wij met zijn twintigen om een huis heen gerend om nu aan dezen, dan aan dien gevel dekking te zoeken. Het is een wonder, dat er nog één van ons is blijven leven.” V. is een schrander, dapper en rustig man; maar wat baten hier krijgsmansdeugden? Wat baat hier persoonlijke moed. ’t Is een stomme, wrede machinedood, waaraan men weerloos is overgegeven. Wat al verhalen doen de ronde! Verhalen van onstuimige dapperheid, grote koelbloedigheid, maar ook van misdadige zorgeloosheid en lafhartigheid naast duivels verraad. Wat is er aan den Grebbeberg gevochten. „Teufelsberg” noemden de Duitsers hem. Wat heeft de mislukte poging der D. om den Afsluitdijk over te komen, hun aan bloedige offers gekost. „Blutdamm” heet hij bij de Duitsers. Hoe hebben de mariniers in Rotterdam als leeuwen gevochten met den klewang tussen de tanden; veertien man hebben daar langen tijd den overtocht over de Maasbrug belet. „Schwarzer Teufel” is hun naam bij de met bewondering en ontzetting vervulde Duitsers, die hen, soldaten die een dapperen vijand weten te eren, thans, na de bezetting, met respect en hulde groeten! Dat zijn algemeen toegegeven feiten; een erkenning waarmee zowel de Hollander als de Duitser zijn leger en krijgshaftigheid eert.

F: Er zijn ook minder algemeen bekende heldenstukken, die aan de sage grenzen, maar die ik vermeld, omdat zij mij door betrouwbare personen zijn meegedeeld, die ik zelf zeer goed ken. Van Heiningen, de ambtenaar van Van Loon, vertelt mij ’t volgend verhaal, waarin zijn zoon Wim, een oud - leerling van mij, hoofdonderwijzer, een rol speelt. Onverdachte getuigen dus. Zaterdag 11 Mei,des avonds gaat Kapitein Baarschers met Wim v Heiningen, die als onderofficier - adjudant fungeerde het voorterrein der stelling in om te controleren of de telefoonverbindingen in orde waren. Hij bemerkt, dat de molen van Aschat door Duitsers bezet is, 50 wielrijders. Hij laat V H. achter, kruipt naar den molen, snijdt de achterbanden der fietsen door, kruipt terug, sluit zijn veldtelefoon op de leiding aan, meldt zijn ervaring aan een batterij: twee granaten suizen aan en de molen van Aschat begraaft 50 Duitsers onder zijn puin. ’t Verhaal klinkt Govert - ’t Hoen - achtig fantastisch, maar ik vermeld ’t hier omdat ik den zegsman ken, den vader van den sergeant - adjudant van Baarschers.
Een onderofficier van mijn kennis, hoofd - akte cursist Staal, wien ik ’t vertelde, zei sarcastisch, dat ’t zelfde feit zich 3 maal achtereen met den molen van Nijkerk had voorgedaan: die was 3 maal in puin geschoten, had 3 maal 50 Duitsers begraven, maar was ook 3 maal weer uit de puinen herrezen, en dat alles op 3 achtereenvolgende dagen. Molens schijnen op de fantasie te werken; dat was al zo in den 80 - jarigen oorlog.

Van ′t effect van verraad en spionnage vertelt De Leeuw nog dit staal: op de Lek ligt een sleep van 7 rijnaken, alle eenvormig gecamoufleerd; zes hebben ballast in en dienen slechts om één, dat met munitie geladen er tussen ligt in de rij, aan de speciale aandacht te onttrekken. Er komt een vliegtuig, scheert eroverheen en treft het munitie schip met onfeilbare zekerheid en zonder aarzeling. Winkelmann heeft geen bewijzen!

(Men deelt intussen mee, dat Winkelman deze woorden nooit gesproken heeft; ’t zou N.S.B. –kamerlid Van Vessem zijn geweest, die, zich in een onderhoud met Winkelman beklaagd hebbende, dat zijn partijgenoten als verraders worden gebrandmerkt, het antwoord van W. „dat die zaken nauwkeurig onderzocht zouden worden” door hem worden geïnterpreteerd en aan de pers doorgegeven als „W. heeft geen bewijzen”. Dit persbericht werd door W. gestuit maar te laat om te beletten , dat een deel der pers het reeds had gepubliceerd!)

De volgende dagen brachten weinig persoonlijke belevingen meer, die belangrijk genoeg zouden zijn om ze op te tekenen. Dinsdag zijn we met de lessen begonnen. Ik riep de leerlingen, die op een paar na present waren bijeen, wenste hun geluk, dat de oorlog ons tot nog toe gespaard had, wees hun erop, dat wij nu in bezet gebied woonden en dat zowel de Hollandse als de Duitse autoriteiten wensten, dat alle Nederlanders weer rustig aan hun dagelijks werk gingen. Ik waarschuwde hen geen critiek uit te oefenen op wat was gepasseerd, omdat deze bij gebrek aan gegevens niet juist kon zijn en dus voorbarig en zelfs gevaarlijk geacht moest worden. Ik waarschuwde tevens voor opwindende gesprekken en bracht hun onder ’t oog, dat een Rijkskweekschool een rijks - instelling is, waar wij ons bijzonder moeten conformeren aan de wensen en zienswijzen der regering en van de bestuursorganen der bezettende macht. ’t Was daarom ook voor de examen - klas beter op school te repeteren, waar de sfeer ongetwijfeld rustiger zou zijn dan thuis in de ontredderde dorpen tussen mensen, die hun evenwicht nog niet hadden gevonden. ― De concentratie op ’t schoolwerk gelukte beter dan wij gevreesd hadden. Wel heb ik de examenklas nog een paar extra dagen gegeven, omdat de reisgelegenheid slecht was en de Duitse zomertijd met den verduisteringsplicht samen de avonden voor studie onvruchtbaar maakte.