29 december 1940 (zondag)

28 en 29 December. Gerard is over uit Rotterdam. Even te voren had Corrie uit R/d getelefoneerd, dat Dr Stiegler bericht van G’s benoeming tot schoolopziener in R/dam (insp Starkenbrugh) had ontvangen. Gerard blij; ofschoon hij in salaris achteruitgaat geeft de nieuwe loonbelasting hun zo’n ontheffing ( hij betaalt nog f 1,46 p.m!) dat hij ’t accepteren kan. Hij vertelde mij ook van zijn onderhoud met Pr Van Dam en den Departements - Duitser Linnenweber, die veel belang stelde in kweekscholen. Gerard zei, dat hij daarvoor bij mij moest zijn, waarop L. zei, dat hij zich met mij in verbinding zou stellen.

Kon ik maar iets voor de opleiding doen! Graag stel ik mij ter beschikking; als ik daaraan mocht meewerken, zou ik ’t gevoel hebben, de mooiste daad van mijn leven te doen. Wat zou ik met zelfvoldoening breken en bouwen.

Gerard vertelde, dat L. hoofd is van een zeer grote school in Hannover(?). Hij had grote bewondering voor ’t vele mooie en fijne, dat hij hier in Nederland had leren kennen en prees vooral den beschaafden geest en de prachtige organisatie; evenwel kon Holland op speciaal onderwijsgebied van een 80-millioenen volk veel leren. Ik ben het geheel met hem eens.

G. vertelde van de grote troepenverplaatsingen vóór 14 dagen en hoe een Duits officier van zijn kennis, die afscheid kwam nemen, bij stukjes en beetjes losliet, dat het via Bonn, Stuttgart en Innspruck verder ging ..... Waarheen zei hij niet, maar wij weten nu dat ’t hulptroepen voor Italië waren. ’t Gaat daar in Cyrenaika en Albanie met den dag beroerder.

G. vertelde ook bijzonderheden over ’t bombardement en de inneming van Rotterdam. Dinsdag 14 Mei na de overgave waren Burg. Oud met de Wethouders en een paar raadsleden ontboden op de Kommandantur op de Statenlaan voor de eerste besprekingen. Buiten trokken Duitse troepen voorbij. Uit een raam van een huis in de buurt valt een schot. Onmiddellijk beschieten de D. alle ramen in de straat met mitrailleurs. Plotseling zakt in de vergaderzaal een Duits generaal, Sponeck, in elkaar en is dood: getroffen door een kogel. De Duitsers in de zaal commanderen: handen op! en Oud en zijn mensen worden tegen de wand geplaatst. Een wethouder heeft de tegenwoordigheid van geest een onderzoek te eisen naar den aard van den dodelijken kogel. Dit wordt toegestaan: het lijk wordt voor autopsie naar een ziekenhuis vervoerd. Twee uur later komt ’t bericht: een verdwaalde Duitse kogel! 65 Al dien tijd hadden de Hollanders met de handen omhoog tegen den muur gestaan. Oud was een oude man geworden. Een paar weken geleden had de storm het Maaswater over ’t puinenveld gedreven, zelfs tot over de Hoogstraat. Toen ’t water viel bleven de kelders vol staan en vormen ze in ’t donker een groot gevaar. De mensen zijn al bij tientallen verdronken. Men is thans bezig de kelders leeg te pompen, ook worden de plateeltegels uitgebikt die daar in ongelooflijken overvloed voorhanden zijn en vaak grote artistieke waarde hebben; er zijn prachtige tableau’s bij. Voor museumstukken is de massa te groot. Zij zullen nu aan de nieuwe bouwers voor een zacht prijsje verkocht worden met de verplichting ze in de nieuwe gebouwen in te metselen. De nachten zijn tegenwoordig hels donker. Wij kwamen laatst over elven ’s avonds van de P.J. Troelstralaan; men zag werkelijk „geen hand voor ogen”, ook niet toen wij een poos buiten waren. Zonder zaklantaarn waren wij misschien niet thuis geraakt. De dynamo - lantaarns („spreeuw” zeggen de Van Loontjes) zijn op den duur ’t meest betrouwbaar: nu en dan een flits om den trottoirband te onderscheiden en men houdt wel de richting. In gewone nachten met wat sterrenlicht orienteert men zich gemakkelijk en zijn de witgeverfde stoepranden en hekken van groot nut. Ik ga ’s avonds tussen 66 11 en 12 altijd even uit met Kootje aan de lijn. Dat beest heeft nachtogen als een kat: hij ziet alles, waar ik alleen diepe duisternis zie. Soms schiet hij uit naar een kat, die ik niet in de gaten had. Zo heeft hij mij eens tegen de stoep van de apotheek getrokken: een zware val en 3 weken een zere knie. Een Duits officier, die mij hoorde kreunen, kwam mij hulp bieden. Hulpvaardige en correcte mensen van hoog tot laag. Ik ben geregeld tussen 11 en 12 op straat. Dan sluiten de café ’s en haasten de Duitsers zich naar de kazernes. Nooit ongeregeldheden, nooit luidruchtigheid. De praatjes over molest en aanrandingen zijn allang verstomd. Tienduizenden jonge mannen in een vreemd land, met de macht van bezetters, verkeren rustig en correct tussen de burgerij, die voor een groot deel met haatgevoelens vervuld is; zo iets is buitengewoon. Zou men dat van Fransen en Engelsen mogen verwachten, na wat de Fransen in Zeeuws Vlaanderen hebben vertoond? Geruchten en praatjes houden aan. Toch minder frequent en fantastisch dan vroeger. Er is althans een spoor van een verstandiger instelling bij enkelen. Natuurlijk niet bij typen als Mevr. V.D. Die blijft in stijl. Haar laatste: De sabotage in ’t D. leger neemt toe; men verkoopt nu benzine aan de burgers tegen schwindelpreisen. De legerleiding staat machteloos. Een schip in een der rivieren (Betuwe) is 67 leegverkocht. Men kleurt nu de benzine paars met aniline en neemt peilingen bij de Hollandse burgerauto’s; men kan niemand betrappen want de zaak wordt met norit ontkleurd, gezeefd .. en er kraait geen haan na!

28 december 1940 (zaterdag)

28 December. Reeds vroeg in den morgen wordt een „doorgeef-brief” bij ons in de bus gestoken, blijkbaar van iemand die zich aan mijn collecte-werk geërgerd heeft. Daarin wordt mij op grond van een citaat uit Volk en Vaderl. van enigen tijd geleden duidelijk gemaakt, dat ik meegeholpen heb aan ’t verschaffen van een extraatje aan verdienstelijke maar behoeftige N.S.B.-ers!

Van andere zijde vernam ik, dat van de f 3800,- die bij de vorige collecte W.H. door Amersfoort waren opgebracht, f 700,– aan Amersfoorters ten goede gekomen waren. Ik moet Venings eens vragen of dat zo is en of de begunstigden voornamelijk N.S.B.-ers waren. Ik geloof er niets van. Wie de leugens uitdenkt is niet na te gaan; maar dat zo’n campagne verlammend werkt op mensen van goeden wil is een feit. Wordt zo’n leugen ontmaskerd of door de feiten gelogenstraft: never mind! men doet of zijn neus bloedt. De leugen heeft haar werk gedaan en den volgenden dag vliegen er al weer nieuwe rond.

Van alle „voorspellingen” van oproer in Duitsland is nog niets bewaarheid. Alle „data” gaan rustig voorbij. Nu echter zal ’t komen: 17 Januari! Dan zal ’t schrikkelijk zijn! Volgens Kr. is ’t in Roemenië hommeles. De petroleumvelden branden; - Sabotage! In den bedoelden „doorgeef-brief” (dien ik niet doorgeven zal) komt een citaat uit Fichte’ s Reden an der Deutschen Nation” voor, waarin hij het Duitse volk bezweert zich waardig tegenover den bezetter te gedragen en hem als herinnering een edel voorbeeld van Duitse waardigheid mee naar huis te geven. Dat is ongetwijfeld een edel woord en men kan wel zeggen, dat ’t Nederlandse volk in zijn geheel zich zo gedraagt, al zijn er onder de volksmeisjes elementen, die de waardigheid te grabbel gooien. Dat zo’n gedrag scherp veroordeeld wordt is duidelijk.

Fel is de haat tegen vaderlandloze elementen. Enige dagen geleden stond op de IJsclub aan de Rubensstraat een SS–man aan den kant toe te kijken. Hij was de enige militair onder de vele aanwezigen. Ik meende, dat ’t een Duitser was. Plotseling begonnen troepen jongelui, schaatsen-rijders, naar hem op te dringen tot een drom van misschien wel 70. Daaruit steeg een ohoe–geloei op, bestemd voor den S.S.–er. Ik vernam, dat ’t geen Duitser was maar een Amersfoorter, voorheen HBS–er, die in D voor de S.S. was opgeleid, een zekere Jonker. Deze had de onbeschaamdheid zijn vroegere schoolmakkers in uniform te komen tarten. Hij had nog ’t succes, dat ’t IJsclub-bestuur moest ingrijpen met ’t dreigement de baan te sluiten. Deze Jonker zou, volgens Schutte de zoon kunnen zijn van een adjudant-onderofficier uit de West, die ontslagen was uit den dienst wegens fraude. Den volgenden dag was hij er weer, maar nu stonden enige Duitse soldaten en een paar onderofficieren aan den kant, terwijl hij met een kennis in burger den korten kant van de baan heen en weer wandelde. Er deden zich geen incidenten meer voor. Eén enkele Duitser was op ’t ijs. Hij reed schitterend – maar had geen bekijks: waar hij kwam, een gapende leegte.

27 december 1940 (vrijdag)

27 December. Vanmorgen van 10½-12 gecollecteerd voor de Winterhulp. Mijn standplaats was vóór de Witte, dus een der beste. Evenwel een pover resultaat: f 8,75. Ik heb mijn best gedaan; zo actief mogelijk ieder aangemaand; maar koelheid en ergernis op de meeste gezichten. Natuurlijk gaven tal van kennissen, die mij niet met goed fatsoen konden voorbijschieten. Een onderwijzeres-oudleerling offerde f 1,00. Merkwaardig was, dat van de talrijke joden (’t was marktdag) geen enkele iets gaf (Vollenhove uitgezonderd, maar die gaf als kennis); die kenden ’t consigne.

In ’t algemeen gaven de eenvoudigen en argelozen. Een jongen van een jaar of 12 offerde blijmoedig 2 ct, dankbaar dat ik ze wou aannemen. Prof. Nolst – Trenité, wien ik tweemaal de bus voorhield, passeerde met een ironischen glimlach. Overste Blom evenzo. Neen, ’t was niet hartsterkend.

24 december 1940 (dinsdag)

Kerstavond. Al eenige dagen vriest het fel. De ijsbanen zijn geopend. Ik heb 2 middagen aan de Rubensstraat gereden. Men spreekt al van tochten. Die ijspret daargelaten is de naaste toekomst somber. De kachel verslindt kolen, de voorraad slinkt zienderogen en nu doen geruchten de ronde, dat er voor Maart geen aanvulling zal zijn!

Er worden veel paarden gerequireerd en overal worden auto’s in beslag genomen, naar men beweert als ruilobjecten voor Rusland en Zweden. Men zegt ook, dat weer binnenschepen gerequireerd worden om zeer binnenkort een landingspoging in Engeland te wagen: de fiasco’s van Italië zouden nieuwe successen dringend eisen!

19 december 1940 (donderdag)

19 december. Den 17en zouden de geweldige dingen gebeuren; men wist te vertellen: in verband met ’t aflopen van ’t verdrag met Rusland op dien datum. Er is echter niets gebeurd, behalve dan dat op de Lichtenberg inderdaad de S.S. is vervangen door de Wehrmacht. De sensatie-verhalen van deze „vlucht”, waarbij de zwaarste zieken overhaast werden getransporteerd „naar Arnhem” zullen wel make-up zijn.

De cavalerie-kazerne is gedeeltelijk ontruimd. ’t Gerucht verspreidt zich, dat Hitler weer een aanvalspoging met binnenschepen op Engeland wil wagen. ’t Is hier steeds zo: hoe minder er gebeurt, hoe fantastischer de geruchten worden.

In de lucht is ’t merkwaardig stil: ’t weer is mistig en koud; de ijsvorming op de vleugels houdt de vliegtuigen binnen. Maar de duikbotenoorlog gaat voort en de verliezen der Engelse handelsvloot stijgen. Engeland soebat Amerika om steun; maar Amerika wil geen goud meer en Engeland put zijn Am. waarden en zijn Am. credieten uit. Engeland betaalt al met oude Schotse whisky.

Evenwel ook hier wordt alles krap. Duitsland heeft alles in ’t groot weggekocht en als men de militairen met pakjes ziet slepen voor Kerstcadeau’s, dan staat men niet verbaasd, dat vele dingen gaan ontbreken. Deze week was er geen vers vlees; thans is er van den weeromstuit geen boterhamvlees meer te krijgen. De brandstoffen minderen en de voorraad voor de verschenen bons blijft uit: wij kunnen met de grootste zuinigheid nog tot eind Januari voort. Tabak en sigaren zijn er nog in beperkte hoeveelheden en - – als men een oude klant is. De winkeliers beweren met grote stelligheid, dat in Februari geen kruimel tabak meer aanwezig zal zijn.

De N.S.B. boekt fiasco op fiasco: geen Nederlander wil met haar samenwerken. Mevr Reekers (soc – dem.) vertelde mij dat Van Woudenberg, NSB-voorzitter (of – „leider”) van de N.V.V. onlangs te Utrecht een rede zou houden voor den transportarbeidersbond, waar men hem met gejuich ontving en door bleef juichen, zodat hij geen woord kon zeggen en - - onverrichter zake zijn biezen moest pakken.

Mengelberg zou in A/dam een concert geven voor „Vreugde en Arbeid”. Hij stond voor een uitverkochte, maar absoluut lege zaal. Men had alle plaatsen (à f 0,25 p.st) opgekocht, vóór één N.S.B.-er een kans kreeg, bleef weg en liet M. in zijn hemd staan. Dezelfde grap zouden wij hier binnenkort in De Valk beleven. Men zegt , dat S. Inq. gaat inzien, dat hij met de N.S.B. als lokvinken niet opschiet en dat weldra de Rappardt-partij aan bod zal komen; de verscherpte houding tegen de Joden zou dit doen vermoeden. Ik heb daarvan niets gemerkt.

Klaas Rozendaal is in Praag. Hij schrijft objectieve brieven; hij zegt o.m: Al zijn hier mensen als overal en lang niet allen 100% Nationaal-socialist, het vertrouwen in den Führer is onwrikbaar.

Bij mij op school is ’t rustig. Ik heb op last van Den Haag thans ook aan de leerlingen ’t dragen van insignes moeten verbieden. Ik ben blij, dat ’t zover is: moeilijkheden zijn er hier wel niet geweest, maar zoiets blijft toch mogelijk. Vooral de Afd. B bevat felle en luide critici. Ze blijven echter, voor zover constateerbaar, binnen de perken, nadat ik een enkele apart genomen heb. De verwijdering der insignes had zonder morren plaats: kwekelingen zijn goddank rustige, verstandige jongelui.

Wij leven weer eens midden in de geruchten. Thans zal de Kerstdag voor de Duitsers in de Heimat de dag van den algemenen opstand zijn! Men gelooft alles: waarom ook dit niet? Ongelooflijk is ook de nonsens, waarmee men de Winterhulp wil benadelen: Piek is een ongure bankdefraudant en verdient aan de Winterhulp f 15.000 p.j. Kr. vertelt mij, dat een betrouwbaar man hem meedeelde, dat twee van zijn kennissen een betrekking bij de W.H. hadden aangeboden gekregen á f 5000. pj + een auto. ’t Drukwerk voor de W.H. wordt in Duitsland gedrukt, de speldjes daar gefabriceerd, zelfs de collectebussen uit D. afkomstig. Dit laatste is een leugen, wat Roos, die gecollecteerd heeft, direct kon weerleggen. Maar de pietluttigste nonsens kan dienen en wordt geloofd. Op 27 Dec. a.s. moet ik collecteren vóór de Witte.

Er schijnen felle straatgevechten voor te komen: zo in Veenendaal op 14 Dec. Een ploeg NSB uit Apeldoorn in uniform die gekomen was om te colporteren en straatpropaganda te maken trad uitdagend op, hield zich niet aan de colportage - regeling der politie en raakte slaags met een aantal Unie-mannen. Er ontstond een tumult, waaraan volgens ooggetuigen 1500 personen betrokken waren. De politie trad op en deelde ongemakkelijke klappen met de blanke wapens uit. De weg naar Apeldoorn werd afgezet met barricades en de N.S.B-ers konden alleen via Rhenen ontsnappen. Men vreest voor herhalingen want de Ederveners, berucht als messenvechters.

16 december 1940 (maandag)

16 Dec. Ik loop luchtbeschermingsdienst van 9½-11½ (3 waarschuwingen wegens onvoldoend verduisteren). Roos komt van de competitie-bridgeavond en vertelt: „Groot nieuws”. Rusland mobiliseert tegen Duitsland om D. te verhinderen de Italianen in Griekenland te helpen. Zwitserland zou ook mobiliseren.” Zou dat ’t begin van ’t einde zijn? Als Duitsland ineenvalt hebben we hier binnen een paar dagen hongerrevolutie en bolsjewisme. Zou Ford gelijk krijgen? Er zouden geweldige troepenverplaatsingen geschieden. Ik heb niets gemerkt, maar Roos heeft ’s nachts veel auto-verkeer gehoord.

14 december 1940 (zaterdag)

14 Dec. Versfelt is jarig. Men vertelt daar dat grote gebeurtenissen op til zijn. Freule Van Hardenbroek zegt, dat de S.S. uit de Lichtenberg weggaat, maar dat de Wehrmacht bezig is zich er te installeren.

5 december 1940 (donderdag)

5. December. Er schijnt vannacht geweldig gevlogen te zijn; wij hebben er doorheengeslapen. Vanmorgen vernam Roos, dat een Duitse bommenwerper op de villa van Baron von Wrangel is neergestort. Roos vernam van Mevr Versfelt dat zij ’s nachts ontwaakten door een geweldigen slag. Plotseling was alles licht. ’t Was 2 u. De villa van V Wr brandde als een fakkel. De vliegeniers allen om ’t leven gekomen. De oude heer V Wr. lag te bed, zag ’t plafond naar beneden komen en de aangrenzende kamer in brand. ’t Gelukte hem zich in pijama te redden. Een dienstbode zonk met haar bed door ’t plafond en kwam in de hall terecht; dat was haar redding. Van zulke dingen vermelden de kranten niets. Waarom doet men dit niet? Nu ontstaat de mening, dat dit onophoudelijk en overal gebeurt, wat toch moeilijk waar kan zijn. Zo schrijft G.K. dat Eindhoven het nacht op nacht moet ontgelden. Kruithof bevestigt dit. Deze vertelt ook, dat het in Aken en Visé zo ontzettend moet zijn. Wie zal ’t waar maken?

De Duitsers naast ons hoor of zie je niet. Om 7 uur staan zij op. Geen nachtelijke thuiskomsten meer. Precies een ordelijk burgermansgezin. Een doodenkele maal zie je een soldaat iets halen of brengen. De oude juffr. Schuiler bracht meer leven in de bierbrouwerij. De soldaten lopen met hun zakken vol papieren guldens en rijksdaalders. Zij kunnen er weinig mee aanvangen: meer dan 10 M. in geld mogen zij niet naar D. meenemen; alleen waren. Men ziet ze dan ook voortdurend kopen; maar dat heeft toch ook zijn grenzen. Onlangs vertoonde er een in een winkel een dik pakje zilverbons met de opmerking: „Schade, dasz man es nur versaufen kann”. Er zal wel veel gedronken worden maar uitspattingen ziet men niet. ’t Dansen zal weer worden toegelaten; waarschijnlijk om eens te peilen, hoe ver de verbroedering al gegroeid is. Ik vrees, dat ’t een kwijnend plantje zal zijn. Zij worden niet populair, daar helpt geen redeneren tegen. Maar kan ’t ook anders? Zij hebben hun ideaal, dat moeilijk dat der Nederlanders kan worden. Zij komen niets te kort – Nederland voelt den hongersnood voor de deur. Men voelt hen hoogstens als een lastige en drukkende tegenwoordigheid, maar de meesten voelen het – anders en veel feller.

Ik sprak Van Wijngaarden en vroeg hem (voormalig op den voorgrond tredend S.D.A.P-er) wat de Nederlandse arbeider dacht van de jongste maatregelen: kindertoelage voor arb. en „boerenland in boerenhand”. Hij was overtuigd, dat allen daar dankbaar voor zouden zijn. Men voelde ’t mooie in dit regiem; men vreesde echter de onderdrukking der persoonlijkheid. Ik vergeleek den nieuw zich vormenden toestand met de sfeer in ’t Katholicisme, waar men bij een gemeenschappelijk ideaal toch wel fellen meningenstrijd had. Hij meende ook, dat de jeugd van tegenwoordig gemakkelijker dat ideaal aanvaarden zou en dat onze taak was voor een geleidelijken overgang te zorgen. De sfeer in onze Unievergaderingen leek hem ook niet best. Van „heemkunde” bleek hij geen klap te begrijpen.

28 november 1940 (donderdag)

28 Nov. ’t Gymnasium is voor Duitse inkwartiering in beslag genomen; zelfs de conciërge Schoenman moest zijn huis uit. Bert Kruithof is weer naar de gevangenis getransporteerd. Johan, de bediende van Amicitia, heeft zijn huis moeten ontruimen. ’t Is te hopen voor hem, dat wij met Amicitia weer ergens een eigen onderdak krijgen.

De opbrengst der 1e winterhulpcollecte is voor Amersfoort vrij schraal f 3500,–. Roos heeft Zaterdag, 30 Nov. aan de huizen gecollecteerd. Zij had de wijk Langestraat-Zevenhuizen–Hof, dus een behoorlijke winkel- en cafébuurt. Overal netjes ontvangen en nagenoeg ieder gaf wat ... maar ... dubbeltjes en kwartjes, een enkele gulden en maar twee belangrijke giften: één van f 10,– (Kraal) en één van f 2o,– (de leerwinkel Hoek Varkensmarkt); beide N.S.B-ers. Dat tekent! Haar bus bevatte f 63,– en werd „een prachtbus” genoemd door het telcomité. Utrecht f 7000,– (zegt Mevr v D). ’t Is om te huilen. Alles tengevolge van de verdachtmakingen. ’t Hele land ruim één millioen. En daar zijn dan de reuzengiften der grote instellingen bij. Dat kan niet goed blijven gaan.

27 november 1940 (woensdag)

Sinds 27 November leven wij onder ’t Dept. v. Onderwijs, Wetenschappen en Cultuur (Secr. Gen. Prof Van Dam, een Germanist). Afgesplitst van ’t vroegere O.K. en W. is ’t Dept. van Kunsten en Voorlichting (secr. Gen. Dr. T. Goedewaagen pr. doc. gesch. Utrecht) De laatste wordt dus onze Göbbels. Zijn eerste bestuursdaad is: het particularisme uit den ether verwijderen! Er komt dus één ongescheiden uitzending. Zou Van Dam op zijn beurt het particularisme uit het onderwijs verwijderen? Dat zou consequent zijn, zij het niet in overeenstemming met de door S - Inq. herhaaldelijk gegeven belofte aan ons volkskarakter niet te willen raken. Wij zullen zien.

Maandag 24 en Zaterdag 22 zijn de voljoden uit ambtenarij en onderwijs ontslagen; in de verordening werd gezegd, dat voljoden en half of kwartjoden niet nieuwbenoemd of bevorderd mochten worden. Men is dus verder gegaan. De ontslagenen kregen, vertelt de L., hun ontslagbrief uit handen van den rector, en kregen zelfs geen gelegenheid meer in de klas terug te keren: blijkbaar heeft men manifestaties willen verhinderen. Men vertelt, dat de voorz. van den Hogen Raad zijn ontslag uit handen van S. - Inq. in ontvangst moest komen nemen. Een collega -, niet-jood, vergezelde hem, die daarna S. Inq. het ontslag en bloc van den Hogen Raad ter hand stelde. S.- Inq. schijnt ’t ontslag van den Voorzitter voorlopig te hebben teruggenomen in afwachting van ’t oordeel van Berlijn . . . .

Bij al ’t anti-semitisme van den laatsten tijd is de verontwaardiging groot: men spreekt van rechtsschennis en zegt, dat heel Nederland moest doen als de H.R. en unaniem den boel er bij neergooien. In Utrecht heeft de Prof in de Biologie, Koningsberger een vlammende protest- rede voorgelezen aan zijn studenten; daarna ’t geschrift op tafel leggend, zei hij: hier ligt ’t . Wie behoefte gevoelt de Bezetting er van kennis te geven, kan ’t meenemen. Een ovatie volgde. Toch bewandelde een ouder student den veiligen weg door Koningsb. voor te stellen ’t samen te verbranden: wat geschiedde. De hogeschool te Delft en de Universiteit te Leiden zijn door de Bezetting gesloten wegens de proteststaking der studenten. In Utrecht heeft de Senaat geen staking willen proclameren, daar men de studie der minder bemiddelde studenten niet in gevaar wilden brengen; persoonlijk zouden zij c.q. meedoen. In Utrecht zijn o.a. Ornstein en Wolf ontslagen.

Het leven wordt meer en meer vergiftigd: Kruith. vernam van Doornebal uit Leiden ’t volgende: Een student gaf een examenfuif aan huis (’t was een Leidenaar) en vroeg een Duits officier, die bij hen ingekwartierd was op den borrel. Deze nam dat aan, maar bleef ook ongenood bij het diner. Toen de laatste gast vertrokken was verklaarde hij zijn onheus gedrag: hij had onder de Hollandse gasten een Gestapo - lid herkend en was gebleven om door zijn bijzijn ’t spreken over politiek te voorkomen, waarvan de gevolgen noodlottig zouden geweest zijn. Zo moest een weldenkend Duitser de Hollanders tegen een landgenoot - verrader beschermen.

Ook vertelt Kr: de dochter van een Prof Westra in Utrecht is lid van de Gestapo. Ze eist in de tram, dat een naast haar zittende dame den inhoud van haar tasje zal tonen. Een aanwezig Hollander geeft ’t canaille een geweldigen vuistslag: zij ligt nog met een kaakfractuur in ’t gasthuis.

Men verwacht alom spoedige ineenstorting van ’t regime. In Amsterdam zou geen vlaggedoek meer te krijgen zijn: men bereidt zich voor op de bevrijdingsfeesten. Volgens hen, die een Russischen zender beluisteren moeten wij de vlaggen gereedhouden. Dat zullen zeker rode met sikkel en hamer moeten zijn ....

25 november 1940 (maandag)

Zaterdag 23 vertelde Peper, en Zondag 24 Van Loon ons, dat Bert Kruithof gevangen zat wegens aandeel in het ombrengen van Kolonel Musschert, den broer van den leider der N.S.B. tijdens de 5 oorlogsdagen.

Roos en ik stonden perplex, maar begrepen nu de karakterverandering van Kruithof de afgelopen maanden, die prikkelbaar en agressief was geworden; ook de vage en ontwijkende antwoorden van Mevr. Kruithof, als Roos naar zijn welstand informeerde. Ik vertelde Kr. Maandag, 25, dat ik alles omtrent Bert had vernomen en dat ik overtuigd was, dat hij uit plichtsgevoel had gehandeld. Hij heeft mij toen alles in details meegedeeld.

Bert behoorde tot de divisie van Kol. M. Er waren „een kruiwagen” domheden begaan. Kol. M. scheen de situatie niet meer te beheersen (hij was trouwens een labiele geest, gevolg van een hersen - tumoroperatie). Om verder onheil te voorkomen en hem tegen zichzelf en tegen de uitingen der gistende verontwaardiging te beschermen, was besloten hem in bewaring te nemen in Dord. De eerste Luit. Bert en zijn kapitein waren daarmee belast.

De kapitein ging in de kamer, waar M. zich bevond en eiste, dat hij zich ter beschikking zou stellen. M. weigerde, liep den kap. voorbij en de kamer uit, maar bevond zich voor Kr., die met getrokken revolver den aftocht belette. M. had geroepen: „Als je schieten durft, schiet dan”, tegelijk de hand aan zijn eigen revolver slaand. Bert had dit gezien als een onmiddellijke bedreiging en - - schoot hem neer.

Reeds 25 Mei begon een beweging om deze zaak op te helderen. Op 22 juni had de befaamde N.S.B.-landdag te Lunteren plaats, waarop Musschert bestraffing eiste van hen, die zich tijdens den oorlog aan N.S.B.–ers hadden vergrepen, met name van de „moordenaars” van zijn broer. Den dag daarna kreeg Bert Kr. te Best bericht zich naar Den Haag te begeven. „Daar hij echter nog even thuis moest zijn”, zei Kruithof, „was hij naar Amersfoort gekomen en daar is hij ’s avonds met een auto afgehaald”.

Bert had 6 weken in de gevangenis doorgebracht en was thans geïnterneerd in een Haags pension, samen met zijn kapitein, evenwel streng bewaakt. (Kruithof schreide toen hij mij dit alles vertelde. Men kan zich zijn gemoedstoestand indenken, en dat al zoveel maanden. Geen wonder, dat wij hem veranderd vonden)
Hij ging voort: de zaak zou reeds lang geëindigd zijn als niet juist vóór de rechtszitting de krijgsraden waren opgeheven en de zaak naar den burgerlijken rechter was verwezen, die zo met werk overladen is, dat het nog wel een poos kan duren.

De opheffing van den krijgsraad wordt in zoverre een voordeel geacht, dat men nu den auditeur–militair niet meer behoeft te vrezen, een Jood, dien men er van verdacht bij de N.S.B. in ’t gevlij te komen. Merkwaardig en geruststellend is, dat de kapitein-commissaris, die de instructie heeft geleid, geheel aan Berts zijde staat, ofschoon hij N.S.B-er is.

Kruith. deelde mij (zeer in vertrouwen) mee, dat naast ′t officiële dossier nog een tweede dossier bestaat, waarin zoveel bewijzen van onbekwaamheid en verraad opgehoopt zijn, dat ’t zeer wel mogelijk is, dat de zaak uit vrees voor ruchtbaarheid in den doofpot gestopt wordt. Voor de betrokkenen is ’t een afschuwelijke tijd van wachten.

Bert ontvangt van alle zijden bewijzen van sympathie; men voelt, dat hij zijn daad niet uit boosheid of militaire ruwheid heeft gepleegd; dat hij gemeend heeft slechts zijn plicht te doen. Hij is zelf vrij rustig en werkt aan een wetenschappelijk artikel. Toch hangt zijn leven aan een zijden draad en men vraagt zich af of Kr. wel hopen mag op een plotselinge keer door ineenstorting der D. weermacht. Dan gaat de N.S.B. er aan, maar niet, voordat zij zich bloedig zal gewroken hebben.

Kr. verzocht mij niemand over de zaak te spreken. (Hij meende, dat ik het van Ronhaar had, dien hij had moeten inlichten, omdat hij zijn hulp in Berts zaak nodig had. Ik heb hem gezegd, dat dit niet zo was. De arme kerel zet alle hefbomen aan om Bert te helpen!). Hij (Kr.) vreest, dat als ’t overal in Amersfoort doordringt, „men Bert er later op zal aankijken”. Ja, ik zal zwijgen als ’t graf; maar wie kan dat nu nog keren, nu twee belangrijke mensen mij dit in 2 opeenvolgende dagen, onafhankelijk van elkaar, vertelden?

Zondag 24 Nov: Ik heb, voor de 2e maal in 3 weken, surveillance voor den Luchtbeschermingsdienst en moet van 7 - 9 toezien op de verduistering der woningen. Wij (een jonge timmerman en ik) moesten 3 maal waarschuwen.

In de Van Campenstraat liet een open deurruitje vol licht doorstralen. In de gang kwam een man zonder vest in wit overhemd op mijn kloppen toelopen en zei, dat de zaak in orde was: hij was alleen maar even op de W.C. geweest; dat scheen daar dus een noodzakelijke maatregel!

Een winkelier aan de Leusderweg, hoek Sumatrastraat, vond bij nader inzien toch ook, dat ’t bij hem met de illuminatie wel wat minder kon en zou subiet ingrijpen.

Onze 3e maatregel gold de villa van Ramselaar, waar volgens hardnekkige geruchten Christiansen de hoogste officier van ’t Nederl. bezettingsleger zou huizen. In ieder geval woont er een Duits generaal. Daar blaakte in vollen gloed een groot halfrond bovenlicht van een tuindeur, een geval van 3 à 4 m². Toen begon ons Hollands bloed te koken. Konden die kerels zich nu alles permitteren! „Dat nooit! zei Van Speyck” en wij er op af.

Op mijn schellen verscheen een jong, nogal mondain vrouwspersoon in witte blouse en blauwe pantalon en verder – met pregnante make-up. Ik vertelde haar, in ’t Hollands, dat zij voor afdoende verduistering te zorgen had. Zij zei „Bitte!” Toen zei ik haar in krachtig Duits, dat haar achterste op onbehoorlijke wijze licht uitstraalde en dat zo iets niet te pas kwam: wij hadden al Hollanders voor heel wat minder beboet. Op haar roepen kwam een soldaat van de Flak, een oppasser vermoedelijk, toelopen. Zij zouden mee gaan kijken. Ik toonde hun ’t geval en wees hun op ’t onbehoorlijke. De soldaat beweerde, dat de Hollandse Arbeidsdienst die Schlamperei had aangericht. Ik ken dien dienst niet, maar zei, dat ’t mij volmaakt om ’t even was, wie ’t onvoldoende werk had geleverd, als zij er nu maar voor zorgden, dat ’t in orde kwam. ’t Zou gebeuren.

Zo ver zijn we al gekomen, dat we er trots op zijn ook eens een Duitse dienstmeid en een soldaat te kunnen aanblaffen, en dat ’t je voldoening geeft te merken, dat je den juisten toon te pakken hebt. We leren bij. Met wellust waadde ik door den goed aangelegden rozentuin en deed de struiken kraken. Jammer, dat ’t toch ook Hollandse rozenstruiken waren, al waren zij dan in Duitsen dienst overgegaan.

Zo gaat ′t : wonderlijk is ’t hart des mensen. Je verstand zegt, dat je berusten moet, omdat ’t niet anders kan en omdat D. zo moet handelen, maar je hartstocht doet je met genot hun tuin ruïneren. Dan voel je je op 57 jaar een kwajongen en geniet dat je ’t even mag zijn.

23 november 1940 (zaterdag)

23 Nov. Mevr. Van Doorn-Stienstra vertelt mij van een massa-ontslag der Joden bij post en giro. Ik geloofde haar niet, maar ditmaal was ’t geen canard. Ook professoren als Ornstein en Wolff .... Ik moet nu helaas toegeven, dat men de verordening te buiten gaat: die sprak slechts van stopzetting der promoties en verbod van aanstelling.

Omtrent den persoon van Van Rossum verluidt, dat hij leraar is aan een Chr. gymnasium te Zwolle; er wordt bijgevoegd, dat hij twee collega’s wegens anti-Duitse gevoelens in hechtenis heeft gebracht: dezen zouden hun afkeuring (door heengaan) hebben getoond van een toespraak van den (Directeur) rector tot de leerlingen naar aanleiding van klachten door ’t bezettingsleger over Duitsch- unfreundliche houding der leerlingen! Werk is er wel voor hem: men zegt, dat in Maastricht een Lyceum gesloten is; in Zeist is de gymn. leraar van het Chr. Lyceum gearresteerd, omdat hij protesteerde toen Duitse militairen tijdens zijn les het sportterrein betraden om dit voor legergebruik op te eisen.
Werk is er wel voor hem: men zegt, dat in Maastricht een Lyceum gesloten is; in Zeist is de gymn. leraar van het Chr. Lyceum gearresteerd, omdat hij protesteerde toen Duitse militairen tijdens zijn les het sportterrein betraden om dit voor legergebruik op te eisen.

22 november 1940 (vrijdag)

22 November. Vanmorgen ’t bericht, dat Mr P. v Rossum is benoemd om orde en tucht in de scholen te verbeteren en ’t onderwijs te sturen in voor Nederland gewenste richting. Aan school ontvangen met ... hoopvolle gevoelens. Men ziet er een begin in van aanpakken. Mocht ’t zo wezen. Zeker is ’t dat den Heer Van Rossum spoedig zal blijken, dat hij er met halve maatregelen niet komt. Er zal geweldig gebroken en gebouwd moeten worden. De geest onder de jeugd is oproerig en wraakzuchtig. Zij zijn met louter negatieve gevoelens tot barstens vol.

Ik waarschuwde vanavond op de Unie-Vergadering toch voorzichtig te zijn, ook al met ’t oog op een feestje, dat men 30 November aan de colporteurs denkt aan te bieden. Ik las ’t volgende vers voor, dat den geest typeert:

Grote schoonmaak in Nederland

A . . A . . . A .
Nu gaat het naar de da –
De dagen der revanche;
Nu krijgen wij ons kansje
A . A - A

De schoonmaak komt, hoera!

C - C - C
Jij rotte N.S.B.,
Jij wordt in een paar dagen
Compleet knock - out geslagen
C. - C. - C

Wij knokken allen mee!

I . I - I.
Wij snijden je aan rie –
Aan riemen en aan moten,
Die Judas - soortgenoten
I - I. . I.

Verraders - compagnie

O. - O. - O.
Hier helpt geen Va of Vo.
De Mof gaat weg en boontje
Die komt nu om zijn loontje.
O. - O - O.

En jij krijgt niks cadeau.

U. - U - U.
Nu zal ′t niet lang meer du-
Meer duren, dat de lijken
Aan de lantarens prijken.
U. U - U.

Wij wachten ’t seintje : „Nu”!

Oei - Oei - Oei
Weg met dien stinkboel foei!
Naar den verbrandingsoven
Met luid - „Oranje Boven!”
Oei - Oei - Oei

En wij zijn uit de knoei!

Er waren er die afschrift vroegen, wat ik geweigerd heb: mijn doel was alleen weer te geven welke gevoelens onder de jeugd leefden en de Unie - mensen tot voorzichtigheid aan te manen. De staaltjes, die ik er dien avond over hoorde, waren trouwens bar genoeg.

’t Is overigens onbegrijpelijk met hoeveel kalmte of - liever met hoeveel verzekerd enthousiasme men spreekt over den ommekeer, die onvermijdelijk komen moet, en wel zeer binnenkort en over wraakoefening.

Men weet van grote hoeveelheden verborgen wapens; men spreekt over straatgevechten of ’t een pleiziertje was. ’t Is krankzinnig; ik heb nooit geweten dat vergrijsde mensen zo hopeloos onnozel konden zijn. En over wat er gebeuren moet, indien de Duitse legers zouden ineenstorten, heeft nog niemand een ogenblik gedacht. Dat wij een gemakkelijke prooi van het bolsjewisme worden zouden, komt blijkbaar bij niemand op.

Men verwacht de Engelsen binnenkort in .... Soesterberg: Men vertelt dat de sabotage onder de Duitsers reusachtige afmetingen heeft aangenomen. Onlangs zouden Duitse militairen in Soesterberg 50 tankwaggons benzine hebben laten leeglopen. Al zulke dingen vertelt men met grote stelligheid verder. De verhouding tussen Duitsers en Italianen moet zo slecht zijn, dat aan de Brenner een 5 - dubbele versperring van prikkeldraad staat. Ik laat dezen stortvloed maar over mij heen gaan. Wie kan dat allemaal weerleggen?

Op de vergadering weer uiteenzetting van het program: „Ditmaal: „de organische ordening der arbeidsgemeenschap zonder klasse-tegenstellingen”, behandeld door Harting, een arbeider. Er ontspon zich een lange verwarde discussie, waaruit tenslotte niets te voorschijn kwam. Ik heb voorgesteld de propagandisten zelf schriftelijk hun moeilijkheden te laten mededelen, dan konden wij wellicht een klein vademecum opstellen. Dit zal nu gebeuren. Ik heb echter ′t gevoel, dat de avondbijeenkomsten spoedig zullen verlopen. De nutteloosheid is te blijkbaar.

18 november 1940 (maandag)

Maandag 18 November. Roos heeft op ’t stadhuis vergaderd over Winterhulp. Veel heren, 4 dames; velen weggebleven uit wantrouwen: men strooit ijverig en met succes ’t praatje rond, dat de opbrengst toch naar Duitsland gaat. De Burgemeester bezwoer de vergadering toch niet te geloven, dat er ook maar een cent het land zou uitgaan: hij had met den burgemeester van Rotterdam op de burgermeestersvergadering die zaak besproken, die even positief tegen die verdachtmaking was opgetreden.

Na afloop spraken Roos en Mevr. V d Burg met den Burgemeester en zijn vrouw verder: de Burgem. zei, dat hij iedereen bezweren moest de zaak tot een succes te maken. Twee millioen moest er minstens komen. Mislukte de collecte, dan kon ’t gevolg zijn, dat Zeisz-Inquart Nederland verlaten zou – en dan zou de N.S.B. vrij spel hebben. Zo zitten wij er voor. Van Loon vertelde dat binnenkort gemeenteraden en Provinciale Staten zouden worden opgeheven.

16 november 1940 (zaterdag)

Donderdag 14 Nov. tijdens de vergadering in de Wapenroem een ontzettende slag, die ’t gebouw deed schudden: dit zou een neergestorte Duitse machine geweest zijn, die met haar bommenlast op de spoorlijn bij Bilthoven was neergekomen en was ontploft. ’t Verkeer is inderdaad een paar dagen over Hilversum naar Utrecht geleid.

Vrijdagnacht geweldige ontploffingen en afweergeschut. Bommen in de Ternatestraat, huizen licht beschadigd; een onontplofte tijdbom was oorzaak, dat een paar straten moesten evacueren.

Zaterdagavond 16 November (de Ronhaars waren bij ons) ontzettende ontploffingen en geweldig afweervuur op Soesterberg. Fantastisch effect van ’t lichtspoorgeschut, dat guirlandes van zeker 20 stuks rode vuurballen de lucht inzond. Een hoek van den hemel was met vuurballen bezaaid. Ook hing er een felle lichtkogel.

Van ’t effect van dit alles verneemt men niets.

10 november 1940 (zondag)

Zondag 10 November was er défilé voor Mussert op den Dam van 8 à 10.000. ’t Moet zijn dat Seysz-Inquart’s geduld is uitgeput en hij, ’t gehannes der Unie moede, meer ’t gezicht gaat wenden naar den N.S.B. ’t Is jammer, maar ’t is zijn schuld niet. Onze politieke partijen, die alle reëel streven naar een uitweg lam leggen, zij dragen de schuld. Maar zeg dat niet tegen de Anglophielen. Voor hen is S-I. een huichelaar en volgt hij dezelfde politiek als in Oostenrijk. Als ’t daar werkelijk zo gegaan is, kan ik hem geen ongelijk geven. Maar van ’t standpunt van een niet door Duitser-haat verblind Nederlander is ′t wel treurig, dat S-I. in arren moede met de groep - Musschert in zee moet gaan.

9 november 1940 (zaterdag)

Het wantrouwen tegen de Duitse berichten gaat zover, dat men niet gelooft aan de ontzettende aardbeving 9 Nov., die Roemenië heeft geteisterd: dat zijn Engelse vliegers vanuit Egypte geweest.

Romantisch zijn de verzinsels, die de ronde doen van stoutmoedige Engelsen en Hollandse spionnen, die contact met Engeland bewerken, jongemannen in Nederland met vliegtuigen en duikboten afhalen (in Hoevelaken is een geregelde nachtdienst; de rijksweg is startbaan; de boeren spreiden witte lakens op hun erven als richtpunten.

In Rotterdam duiken op de Maas tussen de lichters duikboten op die passagiers afzetten en opnemen! Er zijn geregelde postbestellingen, die brieven, alleen van nummers voorzien door heel Nederland bezorgen).

Op de Barchmann - Wuytierslaan waren enige weken 4 „Duitse” officieren ingekwartierd. Plotseling waren ze verdwenen; denzelfden dag ontvingen de kwartiergevers een bloemstuk met een vriendelijk dank-woord in ’t Engels! Die afhaaldienst schijnt echter buitengewoon geheimzinnig te werken.

Een officier van den opbouwdienst, dien ik zeer goed ken (Leo van Loon), zegt: als die bestond, zouden 3 mij bekende gewezen Nederl. officieren zeker niet vergeefs maandenlang pogingen moeten doen om naar Engeland te ontsnappen. Maar ja, ’t geloof van deze Anglomanen is niet te schokken.

Hoe meer Duitsland zijn doel nadert, hoe meer vertrouwen zij krijgen. Dat Roemenië de Duitse zijde heeft gekozen, is van geen betekenis. Dat Italië Griekenland binnenrukt vinden zij fijn: die bluffers zullen daar een toontje lager leren zingen, en dan zal men de kracht van As naar waarde kunnen schatten!

In Nederland gaat het den verkeerden kant. De Unie ontwikkelt geen kracht bij gebrek van een positief program. De N.S.B. en de Verdinaso zijn samengesmolten tot een groep, die wat gaat betekenen. Zij mogen in groepen beneden 100 man in uniform op straat demonstreren.

1 november 1940 (vrijdag)

Vrijdag 1 November zitten wij ’s namiddags in Amicitia bij ons wekelijks partijtje bridge als 4 officieren en de Heer Feuerstein binnenkomen; zij lopen door naar de foyer; de Secretaris De Vries wordt geroepen en na 5 minuten komt hij ons mededelen dat geheel Amicitia, annex schouwburg en kegelbanen door de Wehrmacht in beslag genomen is; slechts met moeite had hij kunnen bewerken, dat een abonnementsconcert van den Kunstkring op Zondag 3 N. nog kon doorgaan.

Grote verslagenheid, gesmoorde vloeken, berusting. Men zal in de Wapenroem een onderdak zoeken. De brave Johan (de bediende) is bleek en heeft tranen in de ogen. ’t Is Amicitia alleen niet! Grote villa’s moeten door de bewoners met spoed worden ontruimd: Dr Diddens, Mr Tydeman enz. In ’t huis van Mevr Ramselaar zou Christiansen - zelf (de bevelhebber in Nederland) komen.

Er schijnen grote veranderingen op til; men zegt: de SS gaat hier weg en wordt vervangen door de Wehrmacht. Men zegt: in de grote kazerne komen 1.500 vliegers. Het huis naast ons wordt fijn opgeknapt en luxueus als bureau ingericht.

Men zegt echter nog veel meer: Op 15 November breekt de catastrofe los over ’t Duitse leger; dan zullen SS en Wehrmacht op elkaar aanvallen. De gehate S.S. zal worden bijgestaan door de NSB, die haar tot rugdekking dient. Wij Nederlanders zullen aanvankelijk naast de Wehrmacht staan. Er bestaat een geheime Nederlandse organisatie, R. deel mee dat hij in een paar uur 7 bataljons in de Grebbelinie bijeen kan hebben ... In heel ’t land in een paar dagen 100.000 man. Helaas zonder wapens. Maar .. de Wehrmacht, die den oorlog hartgrondig moede is biedt een karabijn met 10 patronen aan voor f 3.50! ....

De Duitsers zijn thans bezig de Grebbe- en IJssellinies „om te keren”. Zeiss-Inquart „zit al in Zwolle!” Al deze nonsens wordt grif geloofd en oververteld – niet door pubers, maar door volwassen, gestudeerde mensen! Ronhaar, Kruithof en Lezer zweren daarbij; ook Deelen, Dekhuizen enz.

31 oktober 1940 (donderdag)

Reeds Woensdag ontving ik een brief om deel te nemen aan een vergadering in kleinen kring (19 is ’t maximum door den bezetter toegestaan) waarin men zich bezinnen zou wat de Afdeling Amersfoort thans kon doen. Deze had plaats op: (in de Wapenroem) Donderdag 31 October.

Allen hadden gehoor gegeven. Ronhaar voorzitter; verder de fabrikanten Dekhuizen meubel- en Van Hasselt chemisch- (oud-NSB.er!), de chirurg Insinger (Jood?), de internist Deelen (RK); Hanhart (bakkerspatroon, Van Helsdingen, koopman; Van Achterberg (brandstoffenhandel); Kochheim (technicus); Merkens (ingenieur); Mebius (lid Prov Staten; oud - leraar); Van Wijngaarden (Hoofd openb l. sch); Broersen. (handelsreiziger); Kitselaar (handelsr. ); Hartnig (metaalarbeider) Ane Ritsma en Jo Sluiter (beide laatsten propagandisten) en ik - zelf.

Ronhaar is ongetwijfeld een geleerd man, en een uitstekend leraar, en een pracht bataljonscommandant maar als voorzitter van een zakelijke vergadering is hij geen succes. Hij springt op zijn bekende ruw-grappige manier van den hak op den tak, weidt uit over bijzaken, slaat ieder zijpaadje in, waar hij een mop kan plaatsen, is voortdurend zelf aan ’t woord, grijpt iedere gelegenheid aan om van zichzelf te spreken, begrijpt niet steeds wat anderen zeggen, kortom hij is meer conferencier dan voorzitter.
Dat is voor één keer wel aardig, maar op den duur vermoeit hij en werkt hij prikkelend. Zijn sterkste kant is zijn haat tegen de N.S.B. en dat doet in dit gezelschap veel vergeven. Zijn hoofdvoorstel is deze avonden te doen dienen om ′t (vage) Unie-programma te bestuderen en tevens zodoende de straatpropaganda wat hanteerbaar woordmateriaal te helpen. ’t Is hierop, dat de beide laatstgenoemden aandringen.

’t Programma wordt bekeken en punten toegewezen. Deze besprekingen behoeven geen „gezwam”, „geklets” of „geouwehoer” te worden, zegt Ronhaar, als we de juiste personen aanwijzen. Ik wijs op ’t zopas (denzelfden dag) door de Unie gepubliceerde Ontwerp-program voor een Nationale Jeugdvorming, dat als eerste positieve uiting van de Unie de moeite van ’t bekijken waard zal zijn. De Heer Van Wijngaarden en ik zullen ’t bestuderen en er verslag over uitbrengen.

Men besluit nog in Achterberg en Leusden de leden tot ’t zoeken van eenheid op te wekken (de Roomse unie - leden willen daar niet met de Protestantse samen vergaderen! Vanwege de eenheid ....). Na andere zakelijkheden gaat men uiteen tot 5 November.

De kastelein van de Wapenroem wijst mij een plek in den muur van de Cafe-zaal, doorboord met 14 kogelgaten, waar een portret van Prins Bernhard had gehangen, dat door een dronken Duits officier onder vuur genomen was. (Van dergelijke excessen hoort men gelukkig weinig.)

29 oktober 1940 (dinsdag)

29 October. Grote vergadering van de Nederlandse Unie in de Markthal. De zaal is stampvol met een zeer heterogene massa. Zeer rustig; voor ’t grootste deel publiek, dat niet gewoon is politieke vergaderingen te bezoeken. Op de voorste rijen enkele genodigden, waaronder Mebius en Van Wijngaarden, gewezen S.D.A.P.-ers. ’t Kan verkeren.

Ronhaar opent; er wordt staande een lied gezongen: O schitterende kleuren, gedirigeerd door Bijvanck, een Chr. onderwijzer; alles bien étonné de se trouver ensemble! Dan spreekt Linthorst- Homan over wezen en doel der Unie. Hij legt den nadruk er op, dat de Unie vooruit moet zien; dat zij geen schuilkelder mag worden van reactionnairen; dat zij geen bond van Katholieken is, daar thans ook de Christelijken toestromen. Hij verweerde zich tegen verdachtmakingen; wees op ’t afslaan der verzoenende hand door de N.S.B.; maar eindigde enigszins in mineur, de mogelijkheid onder de ogen ziend, dat de Unie met haar plannen toch te laat zou komen.

De Heer L.H. maakt den indruk van een idealistisch, onbaatzuchtig, heldhaftig, maar toch reeds enigszins vermoeid en gedesillusioneerd man. Zijn sympathieke rede oogstte een warme bijval. Na ’t lied: „Waar de blanke top der duinen ....” was ’t woord aan den heer Roelfsema, minder veelzijdig, met minder achtergrond: een jonger man zonder politieke ervaring blijkbaar met een redevoering, die voor een naïever publiek had moeten worden gehouden.

De avond eindigde met een ander bekend vaderlands schoollied; ook heel goed bedoeld maar alweer een nagalm uit een eeuw van gematigd pathos op den bodem van verstandelijk politiek liberalisme. Een beetje zielig in dezen geweldigen tijd. Wie voor dezen avond gevreesd mocht hebben voor door de NSB uitgelokte relletjes werd gerustgesteld: alles verliep in de meest volmaakte orde. Met een sisser? Met een groot vraagteken!

19 oktober 1940 (zaterdag)

De Duitse zomertijd blijft gehandhaafd, zodat vandaag 19 Oct. alles nog om 8.o7 verduisterd moest zijn.

Ik begin de volgende week in de Kweekschool om 9 u. in plaats van 8.15 en hoop, dat mijn verzoek, de lessen te mogen verkorten, wordt toegestaan; want eindigen om 5 u n.m. is voor de buitenleerlingen te laat. De leerlingen zijn toch al niet te benijden: zij moeten huiswerk maken òf in de kou òf in de huiskamers. Ik vrees, dat ’t aan de resultaten zal te merken zijn!

’t Dragen van insignes, welke ook, door ambtenaren is verboden. Thans moeten wij ook de ambtenaren - verklaring tekenen dat noch Roos of ik, noch ouders of grootouders van beide zijde lid zijn geweest van een Joodse geloofsgemeenschap. (Voor benoeming of bevordering komen zij die dat niet verklaren kunnen niet meer in aanmerking). Aan ’t ras zijn we dus nog niet toe. Bedoelde maatregel is voor ieder een teleurstelling: men acht dit on - Nederlands.

De winter nadert, de kou valt in; de stemming onder ’t volk wordt slechter. „De oorlog schiet niet op”, zegt men. Men bombardeert over en weer de steden plat, en torpedeert handelsschepen, maar ’t is te voorzien, dat ’t een langzaam uitputtingsproces zal worden, waardoor Nederland mede ten gronde gaat.

Er is geen belangstelling meer voor radio of krant; de troepenbeweging interesseert hoe langer hoe minder. De Duitse soldaat is een gewone figuur in ’t dagelijks leven geworden, die alleen koele onverschilligheid ontmoet. Ook zij hebben pogingen om te imponeren opgegeven. „Korrektes Zeug” zouden zij de Hollanders noemen. Ook zij blijven intussen „korrekt”.

De meesten schijnen onze houding niet te kunnen begrijpen; ja niet voor mogelijk te hebben gehouden. Eén zou eens in een nagenoeg volle coupé bij ’t binnenstappen gevraagd hebben of er nog plaats was „für ein Stück Luft” Bitter sarcasme.

Hitler zelf geeft in zijn „Kampf” een prachtige psychologisch juiste, indringende beschrijving van wat er in den geest van een onderworpen volk omgaat. Hij begrijpt het volkomen en kan ons onze koele korrektheid niet kwalijk nemen. Hij zou ons zeker verachten als wij anders waren en vermoedelijk den Duitser die in ’t bezette gebied als „held” wil paraderen „den Standpunkt klarmachen”. Hij schijnt nu aan de hele Wehrmacht, zolang de oorlog duurt, ’t dansen verboden te hebben, op grond van ’t motief, dat ’t niet passend was zich op die wijze te vermaken, terwijl een deel der wapenmakkers van dag tot dag zijn leven offert. De burgers der bezette gebieden zullen den maatregel ongetwijfeld toejuichen, zij ’t ook om andere redenen!

12 oktober 1940 (zaterdag)

Zaterdag 12 Oct. Ik loop plus/min 11 uur met Kootje op de Paulus Buijslaan. Plotseling een verwijderde ontploffing als een zwaar narollende donder. Maandag d.a.v. vertellen leerlingen uit Doorn, dat in ’t Heidepark tussen Doorn en Driebergen een munitie-depôt door een Engelse bom is getroffen: zowel in Driebergen als in Doorn talloze ruiten gesprongen.

Deze week is de grote Vergeltungskrieg op Engeland, speciaal Londen, begonnen. Elken dag berichten de kranten bij het aantal vliegtuigen, dat startte, de hoeveelheid explosiefstof (in tonnen!) die zij afwierpen. Een nacht Dinsdag op Woensdag zouden dat 1.000 vliegtuigen elk met 1.000 KG bommen geweest zijn!

Ook ons land krijgt de wraakoefening der Engelsen te proeven. Men staat verbaasd hoe zij de objecten zo juist uitvinden. Men fabelt van kleine zendapparaten, die op de fiets kunnen worden meegenomen. Een paar Amersfoorters zouden „op de hei” een mijnheer hebben waargenomen, die op zijn eentje luid en druk tegen zijn fiets stond te praten.
Steeds hoort men ook van Hollanders, die door Engelse machines worden afgehaald, zo zouden heel wat „opbouwers” verdwijnen. Mevr. Van Doorn is sterk in zulke verhalen: een vliegtuig dat over een meer scheert, een touwladder uitwerpt! waarlangs twee hengelaars opklauteren, die daar, in schijn hengelend, op stonden te wachten! Geloof je ’t niet? - - dan bent U "pro-" Duits!

Prof. Goudriaan is gedeporteerd, omdat hij met de treinen geen in prikkeldraad gewonden deserteurs wou vervoeren! De villa van Prof. Weizenböck in Laren is door een Engelsman gebombardeerd, omdat de jonge Weizenböck „naar de Duitsers was overgelopen”. Overste Sar, ex-commandant van ’t vliegveld Soesterberg, noemde dat onzin: dat is geen opdracht voor een vlieger!

De distributie grijpt om zich heen. Nu al appels en beschuit. Binnenkort ook de kaas! Spoedig zal alleen afgeroomde melk te krijgen zijn!

Roos heeft nog een bon voor een wintermantel kunnen krijgen tegen inlevering van 2 broeken en een vest van mij. Zij heeft nog puike stof gekregen.

8 oktober 1940 (dinsdag)

October brengt verscherping van den binnenlandsen toestand. Er komt geen Nederlands bestuur bij gemis aan eenheid. De bezetting neemt maatregel op maatregel, die velen zeer verontrusten, vooral hen, die koppig weigeren de realiteit der dingen te zien. Thans zijn het de registrering der verenigingen van niet - economischen aard, waaronder zelf de kwekelingen - vereniging (Kweekschool – club) aan mijn school valt. Ik heb vandaag, 8 Oct, de formulieren aangevraagd. Verder de bepalingen, die benoeming en bevordering van Joodse ambtenaren en onderwijzers verbieden.

Nacht van 7–8 October luchtalarm van 1½-2 u. v.m. Lichtkogels (parachute-fakkels) boven en rondom Amersfoort. Naar men zegt één bom op ’t nieuwe spoorlijntje over de Vlasakkers. (Denzelfden nacht heeft Amsterdam moeten lijden: wij hoorden reeds om 10½ u de verwijderde ontploffingen).
Er schijnt niets belangrijks getroffen te zijn, al fabelde Willems van „bommen op de Bernhard-kazerne en vele doden”. De nieuwste uitvinding van de vrienden van Engeland is, dat de Duitsers zelf na mislukte pogingen der Engelsen bommen op de woonwijken onzer steden werpen om dan de Engelsen van moord op non - combattanten te kunnen beschuldigen! De Satan zou ’t niet sluwer kunnen verzinnen. ’t Is zo als Rozendaal zegt: „als men die lui vertelt, dat Hitler kleine kindertjes eet, geloven ze ’t subiet”.

7 september 1940 (zaterdag)

Een paar dagen later echter zijn er werkelijk enige bommen gevallen en is tegenover Zon - en - Schild een klein brandje uitgebroken. De week van 1 – 7 September is het ’s nachts zeer rumoerig geweest. Zoeklichten, afweergeschut en bomontploffingen. Soms ver, soms zeer nabij, althans het afweergeschut, dat in de Birkt en ten Noorden van ’t Soesterkwartier moet staan. Waar de bommen gevallen zijn, verneemt men maar zelden.

De Koninginnedag (31 augustus) was een dag van spanning. Iedere vorm van viering, ieder vertoon van vlaggen of oranje was streng verboden. Men hield zich aan ’t verbod, al zouden er enkel bravour-stukjes zijn uitgehaald.

Men vertelt van 3 Spakenburgers, die met Oranje op de borst door de Langestraat wandelden. Een NSB.– er zou hun aan ’t verstand hebben willen brengen, dat dit verboden was, waarop zij hem bij de benen boven de gracht lieten bungelen, met ’t hoofd naar beneden, en hem onder bedreiging hem op zijn kop in ’t water te zullen laten vallen, dwongen 3 maal Oranje - Boven te roepen. Le non à vers ...! – ’s Middags was er een revue van een kilometerslange colonne gevechtsauto’s voor een groszes Tier voor de Witte en een muziekuitvoering door een militaire kapel.

Van een ontzien der gevoelens is hoe langer hoe minder meer sprake. Ook individuele staaltjes van driestheid komen voor: burgers, die ’s avonds laat van hun fiets beroofd worden door soldaten, die zich moeten haasten vóór ’t avond – appel binnen te zijn. Dat iemand ’s avonds met geweld zijn meisje zou zijn ontrukt zal wel aan verhitte fantasie ontsprongen zijn.

Bij ’t begin van den nieuwen cursus een paar opdrachten aan Directeuren van scholen, die te denken geven: 1e alle schoolbibliotheken sluiten en binnen een week alle uitgeleende nummers opvragen. 2e opgave doen van alle gebruikte boeken, atlassen, platen enz.

Andere onrustbarende verschijnselen: de voorzitter van den Bond v N.O. vervangen door den N.S.B-er Vlekke. De vrijmetselaarsloges ontbonden evenals de Rotaryclubs.

Hedenmiddag (6 Sept) vernam ik zelfs dat de onbetekenende Huisvrouwen-Vereniging niet meer mag vergaderen. Sensationeel is ook het verdwijnen van Dr Van Poelje, secretaris-generaal en vervangend Minister (op 6 Sept). In zijn plaats treedt op Reinink, die reeds secretaris der Nederlandse Unie schijnt te zijn geweest; sommigen zeggen: ambtenaar aan O.K. en W en ... N.S.B–er.

Kleine voorvallen tekenen den toestand. Kiel, H. d. Sch a. d. Weijerstraat ziet een namens de Kommandantur een officier in school verschijnen, die hem komt waarschuwen, dat l.l. van zijn school spotliedjes op den Führer hebben gezongen: „Holderdebolder, en Hitler moet op zolder”. Ritsma, HdS a/d Herenstraat vertelt mij, dat ook hij zo’n bezoek gehad heeft: deze klacht gold het werpen met stukken zode, waardoor een Duits officier getroffen was. Met een excuus kwam alles in orde.

Men kan de D. geen ongelijk geven: onze bevolking is in ’t algemeen gesloten, maar de haat is diep en de kinderen worden er niet steeds op de juiste wijze buiten gehouden. Erger is ’t geval, dat R. mij vertelde van een Frans HBS- leraar in Assen, die zijn leerlingen een der laatste redevoeringen van Paul Reynaud had laten vertalen, eindigend met den zin: „Vive la France!” Deze leraar is meegenomen en ... verdwenen. De directeur der school heeft er grote moeilijkheden mee gekregen.

– De Directeur der H.B.S. te Amersfoort, Dr Beth, is moeten optreden tegen zijn leerlingen, die den zoon van Frima bij de school molesteerden, toen hij in N.S.B.-uniform voorbijkwam. Die uniform werkt op de jeugd als een rode lap op een stier.
Waarom zijn die mensen zo hardnekkig in hun pogingen om voor de Duitsers het Nederlandse volk te willen representeren? Zien de D. dan niet in, dat, door dit toe te laten, zij het de goedgezinde Nederlanders onmogelijk maken zich te her - oriënteren? Dezen hebben het al moeilijk genoeg; ook waar zij verstandelijk aan de zijde van de Duitse zaak staan, moeten zij zich bedwingen in hun gevoelens van smart, teleurstelling en vernedering bij de steeds opwellende herinneringen aan den overval op 10 Mei. En als was die handelwijze dan ook onvermijdelijk in ’t kader van den groten strijd, dan nog heeft men de bitterste gevoelens voor een groep der eigen bevolking, die daarbij handlangersdiensten heeft verricht.
Daarbij komt voor de „objectieven” en goedwillenden de last, dien zij ondervinden van de allerzonderlingste houding van velen der ontwikkelden der betere bevolking, die eenvoudig bot en verbeten weigeren enig begrip van den juisten toestand te ontwikkelen. Zij lezen geen krant meer, luisteren niet meer naar radio -berichten, geloven alleen hartstochtelijk aan Engelse leugens en dwaze verzinsels van fantasten en zijn trots, ieder feit, dat niet in hun hersenschim past, eenvoudig gladweg af te wijzen. Voor hen bestaat alleen de waarheid van hun droom en allen die niet blind meegeloven zijn karakterlozen en onbetrouwbaren.
De Sociëteit Amicitia zit vol van deze door dik-en-dun-fantasten. Er zijn heel wat oud–officieren en Indische mensen met pensioen bij ....!

De H.B.S. is in beslag genomen door den „Opbouwdienst” (de restanten van ons voormalige leger, die wegens gebrek aan werk nog niet door de maatschappij kunnen worden opgenomen en nu met een witten driehoek op den linkermouw – „breed opgezet maar ’t loopt uit op niks” betekent dat volgens sommigen! – een zielige parodie leveren op den Duitsen arbeidsdienst). Dat duurt al de hele maand September en de lessen kunnen niet beginnen. De gemeente heeft lokaliteiten maar ’t Rijk wil den gevraagden, zeer hogen huurprijs niet betalen; de zaak zit hopeloos vast!

Zulke schande moet men meemaken terwijl de kranten, de oude partijen, de nieuwe formaties eenheid preken, eenheid die ons volk kan redden, die de Duitsers wensen, waartoe Seysz-Inquart ons vermaant. Neen, ons land kan zich niet opwerken tot eenheid. Hier is geen grootmoedige hulp van Nederlanders aan Nederlanders mogelijk: de Gemeente heeft haar formule voor huurberekening, ’t Rijk, als steeds lauw voor onderwijsbelangen, wil ’t niet betalen – en de jeugd is de dupe.
Tenslotte is ’t de ouders te machtig geworden en een commissie heeft zich met den Directeur gewend tot - - - de Orts-Kommandantur! Zover moest ’t komen! Wat zal die Duitser een schik gehad hebben bij de figuur die ons zelfbewuste Nederland daar sloeg: een deputatie van deftige Hollandse Heren, die den soldaat komen smeken met het zwaard den knoop door te hakken, waarin zij verward zitten. ’t Is hartverheffend!

26 augustus 1940 (maandag)

Wij waren in Soesterberg: langs de fietspaden is dit alleen via Den Dolder te bereiken; de meeste wegen zijn afgesloten. Aan ’t einde van den Postweg, vlak bij ’t pavilioen zagen wij een groep toeschouwers. Wij erheen. Tot onze verbazing was er niemand, die ’t ons belette.

Er stonden een 50 voetgangers en fietsers vlak bij de startbaan in aanleg. Over de baan reden ook burgers en een paar meisjes. Wij wilden er ook met de fiets op, maar een Hollandse opzichter ontried ons dit toch, zeggende dat die meisjes tot ’t personeel van ’t vliegveld behoorden. Wij dus weer braaf aan den kant. Plotseling komt een Duits onderofficier op ons toegereden: „Ja, is das denn hier ein Zuschauerraum? Zivilisten haben hier nichts zu tun. Alle fort”. Wij gingen gehoorzaam heen.

Vlakbij echter, op nog geen 50 M afstand, was een boerderijtje, waar men melk per glas verkocht. Wij gingen er zitten en wilden nu eens ter plaatse informeren naar de echtheid van alle in Amersfoort circulerende verhalen van de geregelde bomaanvallen der Engelsen op Soesterberg. De vrouw zei: „Wij zitten hier zeer rustig en hebben nog niets beleefd, behalve dat eenmaal, aan ’t andere eind van ’t veld, een bom op een officiers - cantine gevallen is en 11 slachtoffers heeft gemaakt. Wij begrijpen alleen niet, hoe ’t zo rustig blijft”. Op onze vraag, wat er waar was van de verhalen over overvliegende Hollandse vliegers uit Engeland, die per loud-speaker mededelingen deden over hun plannen, begon zij hartelijk te lachen. Alles was bare onzin! Dat zijn nu de verhalen van Lezer en consorten.

9 augustus 1940 (vrijdag)

Met den trein naar Rhenen; vandaar op de fiets verder. Rhenen is deerlijk geteisterd: ’t gehele oude centrum om de Cunera - kerk is één puinenveld. Men was nog bezig met opruimen en ... nablussen! Na 3 maanden rookte het nog in een uitgebrand meelpakhuis. Tussen de puinen verrezen, van buiten gezien onbeschadigd 3 bakkersovens, die brand en instortingen hadden overleefd. In de Cunera - kerk waren ontelbare ruiten vernield. De toren echter is slechts even van terzijde getroffen; de schade is onbetekenend.

Aangrijpend is een bezoek aan de graven der gesneuvelden op den Grebbeberg. Daar liggen in massa-graven van 50, ongeveer 650 gesneuvelden, waaronder 150 Duitsers. De graven liggen onder hoge dennen, omsloten door hekken van ruwe dennenstammen: alles keurig onderhouden en goed bewaakt. Voetje voor voetje schuifelden honderden bezoekers er langs, lezende de namen op de bordjes en kruisen. Aandoenlijk waren vele grafschriften: de laatste groeten van ouders, vrouwen en kinderen en verloofden. Vele graven waren bedekt met kransen van wapenmakkers; op vele lag een doorschoten helm of stak een roestig geweer in den grond. Een matroos lag er ook, zijn muts onder glas in een ijzeren trommel op ’t graf. Bekende namen vonden wij er niet behalve dien van Majoor Jacometti. Groot was echter ’t aantal graven met ’t bordje: onbekende soldaat. Alle gravenreeksen, ook de Duitse, waren met bloeiende lila hortensia’s beplant. Bij den ingang was een rijwiel-afgifte à 10 cts.: „opbrengst komt ten goede aan den wederopbouw van Rhenen.” Och ja, die arme jongens hebben hun leven voor Rhenen alleen niet gelaten en hun die de belangen van Rhenen behartigen kan men ’t niet kwalijk nemen, dat zij in den toeloop van publiek een klein profijtje zien. Maar ’t doet toch tragisch aan te bedenken dat zij, die hun levens lieten voor een hopeloze zaak na hun dood nog aan ’t herstel van de geleden schade bijdragen.

Wageningen is er ook ernstig aan toe: ’t oude centrum met de kerk liggen in puin. De gehele Gelderse vallei door ziet men van afstand tot afstand in overigens onbeschadigd gebied een in puin geschoten boerderij, een uitgebrande villa, de resten van een molen of fabriek; al is dit alles bij Rotterdam niet te vergelijken, de schade in deze streek, van Amersfoort af tot Wageningen toe is samengenomen zeer, zeer groot.

De toebereidselen der D. voor den knock-out van Engeland nemen zienderogen toe. Ontzettend lange treinen met paarden (waarvoor?), auto’s (waarom per spoor?), tanks en kanonnen rollen dag en nacht Amersfoort door. Overdag ziet men weinig vliegtuigen, en dan alleen Duitse; ’s nachts echter is ’t geronk soms in geen uren van de lucht en men kan dan de Engelse Spit-fire’s zeer goed onderscheiden aan hun hogen, hollen en intermitterenden bromtoon. Amersfoort ligt vol troepen; thans vliegers, flak-personeel en vooral de SS-formaties. Met behulp van een zakboekje met afbeeldingen begin ik er wat kijk op te krijgen. De bevolking gedraagt zich uitermate koel tegenover hen; zij zelf trouwens lokken niet uit tot toenadering. De vrouwen en meisjes blijven afkerig. „Men” zegt, dat de D. legerleiding daarom, gedwongen, voor aanvoer van Duitse „liefde” zorgt. In Soest zou er een school voor dienen. Ik zelf heb zo iets hier niet kunnen constateren.

Triest is voor mij steeds ’t gezicht van onzen „Opbouwdienst” d.w.z. grote groepen van ons leger, die bij gebrek aan werk niet in de maatschappij konden worden opgenomen en nu gekazerneerd in scholen moeten trachten met wat doellozen grondarbeid, exerceren, zingen en gymnastiek nieuwe idealen op te bouwen; alles natuurlijk op een koopje, want ’t mag niet veel kosten. Als zij met het witte driehoekje op den bovenmouw in colonne zingend voorbijtrekken kan ik niet nalaten hen te groeten; zij wenken dan terug, dankbaar, dat nog iemand notitie van hen neemt. Zij zouden niet behoeven te blijven; zij zouden naar Duitsland kunnen gaan werken. Misschien zullen zij voor en na wel daartoe overgaan, want ik stel mij voor, dat deze zinloze vertoning een gezonden jongen kerel moet walgen.

6 augustus 1940 (dinsdag)

Hoofdakte examens. De candidaten profiteren van de voor dit rampjaar geschapen regeling, waarbij het examen in 2 delen wordt afgelegd, die echter op den zelfden dag kunnen vallen. Enkelen slagen voor beide delen, maar de meesten nemen althans een A – of B – helft mee, die 3 jaar van kracht blijft.

De stemming onder de examinatoren is gedrukt: ’t zijn voor twee derden mensen van ’t bijzonder onderwijs, die zonder veel te spreken, de zorg op het gezicht dragen. Zij vermoeden, dat de schone dagen voor hen voorbij zijn. De enkele die zich uitspreekt, bewijst, dat hij van den nieuwen toestand die ontstaat, niets begrijpt. „Niets vergeten, niets geleerd”.

Sommigen, o.a. V d Graaf, beweren, dat de rede van Seyss Inquart betekent, dat alles eigenlijk bij ’t oude blijven kan, partij- wezen en schoolpolitiek incluis. Wie daaraan twijfelt, doet S.I. onrecht, zegt hij; evenwel met een vleug van sarcasme. Merkwaardig is onder deze ontwikkelden de afwezigheid van critischen zin, waar het sensatie - nieuws contra de Duitsers betreft.

Van Zuijlen, Drs in de Wis- en Natuurkunde, houdt staande, dat de D. voor ’t geval van een nederlaag en terugtocht uit Nederland een systeem gereed hebben voor ’t afmaken van al het vee en het vergiftigen van ’t drinkwater. Weigert men dien nonsens te slikken, dan is men reeds als pro - Duits gebrandmerkt. Trouwens reeds de adhesie - betuiging aan de Nederlandse Unie is een bewijs, dat men niet ten volle 18- karaats is.

24 juli 1940 (woensdag)

Ik ga een week-kaart bestellen voor de examens, die voor mij op 25 J. beginnen. Ik fiets even de B.W. – laan op en hoor dan dat niet de wagenwerkplaatsen doel zijn geweest, maar een partij van 600 vaten benzine (m.potl. teerolie erboven), die voorlopig in de openlucht waren opgeslagen en keurig zijn getroffen. Daarbij echter is door brandbommen en brisantbommen ’t Soesterkwartier geteisterd: de Zonnebloemstraat, de Narcisstraat en de Begoniastraat - ook de Palmstraat. Huizen verwoest, zeer vele beschadigd.

Een familie van 5 pers. door een voltreffer gedood, een leerling – machinist door een granaatscherf. Verder zeer vele gewonden. Wij vrezen, dat het bij dit éne bezoek niet zal blijven: het station - Amersfoort voedt Soesterberg met benzine; dat wordt fataal. Immers de oorlogstoestand bevindt zich na ’t antwoord van Halifax op Hitlers rede op ’t catastrofale wendingspunt. Engeland gaat er onder, maar zal wild van zich afslaan; waar die slagen treffen is nu bijzaak. Maar dat Nederland zwaar getroffen zal worden is wel zeker.

23 juli 1940 (dinsdag)

Met Roos een fietstocht over Woudenberg, Scherpenzeel, Renswoude, Snorrehoef, Aschat, Heiligenberg. De verwoestingen in Scherpenzeel en Aschat maken een somberen indruk.

Bombardement van Amersfoort. Door een wonder waren wij tot nog toe vrijgebleven van Engels bezoek, ondanks de belangrijke objecten. Dezen nacht 2¼ u. word ik gewekt door Roos. Zij heeft ontploffingen gehoord. De kamer is zelfs bij gesloten gordijnen licht. Buiten licht als bij middag. Zuidwestelijk hangt een lichtkogel als een zon. De Sirenes loeien. Wij trekken de klaargelegde jassen aan, nemen ’t valies met papieren en 2 koffers met waardevolle dingen, (kleren enz) mee in den tuin. Daar zetten we ons op ’t grasveld in de buurt van onze loopgraaf op stoelen. Een felle rode gloed Westwaarts duidt op een groten brand. Wij menen: Soesterberg. Maar als wij vonken en zelfs vlammen zien, houden wij ’t voor Huis ter Eem. De sirene geeft ’t sein „veilig”. Wij gaan weer naar bed. Na een poos weer geloei; weer naar beneden in den tuin. Nu zijn we al „geadapteerd” en vergeten zelfs ons gebit niet. Wel geronk van vliegtuigen, maar nu geen inslagen meer. Ik ga even de straat op. Op hoek Steven van der Hagenlaan staan enige wachten van den lucht-veiligheidsdienst. Zij zeggen: de wagen-werkplaatsen der N.Sp staan in brand, maar er zijn meer branden. Nog weer gepraat met V.d.Dr en Kruithof (in bad - mantel); dan klinkt weer ’t signaal – „veilig”. Verder blijft ’t dezen nacht rustig.

21 juli 1940 (zondag)

De sigaretten zijn uit de winkels verdwenen. Men kan nog zelf fabriceren met shag en vloeiblaadjes. De sigaren worden schaars. Setteur zou er nog wat voor mij wegzetten, maar er kwam ongeveer niets meer binnen. Vijf en tachtig % onzer productie is voor Duitsland. De Duitse militairen krijgen 6 cigaretten per dag gratis op hun rantsoen. Uit hun soldij à f 2,00 per dag kopen zij echter de nog resterende sigaren uit de winkels weg, ook de duurste tot 15 – 20 cts per stuk toe. Met de pijptabak gaat het dezelfde richting uit. Zoals gezegd: geen prijsverhoging, maar – de waren zijn er niet meer!

20 juli 1940 (zaterdag)

De reactie in Engeland is unaniem: verachting en hoon. Daarmee is de teerling geworpen. De Duitsers zingen weer: „Wir fahren gegen Engeland”. ’t Zal geweldige offers kosten. Een officier die in een boekwinkel een vulpenhouder kocht, schoof de duurdere merken ter zijde en bepaalde zijn keus op een klungel van f 2.85. „Noch zu teuer zum versenken” motiveerde hij zijn keus.

Ik koop een (de eerste) afl. van ’t nieuwe Weekblad „Das Reich”. Ik had er niet veel fiducie in en verwachtte een laag - bij - den - gronds schetterpropaganda - prul. Maar integendeel, alle respect. ’t Is een verademing na alle nervositeit en onbegrijpelijkheid der pers van vóór 10 mei en na alle trieste schamelheid der Holl. bladen na den capitulatie, weer eens een goed geredigeerd, zaakrijk en zakelijk blad te lezen; iets te begrijpen van de economische en cultuurwereld waarin men leeft (of – zal leven) en de bevestiging te vernemen, van wat men reeds vermoedde, maar dat nog steeds door een nevel van oude leugens en tegenstrijdige berichtgeving verduisterd was. Vooral de houding van Engeland tegenover Frankrijk gedurende den oorlog, wordt op hartverscheurende wijze duidelijk gemaakt. De berekende schurk-achtigheid der Engelse regering schreit ten hemel. In België 10 (zegge 10) divisies die niet hebben gedaan dan vluchten en wier vlucht België en Frankrijk met opoffering van alle bloed en kracht hebben moeten dekken; geen vliegtuigen, ondanks ’t smeken van Weygand; en na de ineenstorting in België (’t einde der 2e phase) nog 3 (zegge drie) divisies ten zuiden van de Loire, die evenmin iets hadden uitgevoerd. Aan zulke schijnheilige verraders heeft West – Europa zich geofferd. En van dezen geniet onze Koningin de gastvrijheid; gedwongen – naar wij hopen.

De veranderingen in Nederland voltrekken zich snel. Reeds was de NSB-er Woudenberg voorzitter der I.V.V. geworden. Heden een rede van Mr Rost van Tonningen, de nieuwe leider der S.D.A.P.! Wie ’t voor 3 maanden had durven voorspellen, had men rijp voor Meerenberg geacht. R v T heeft tot taak de samenwerking met ’t Duitse bestuur te verbeteren. Hij eerde de pionniers der SDAP, speciaal Troelstra, betreurde de latere ontaarding der Partij, wees op ’t vele goede, dat desondanks was tot stand gebracht en opende schone perspectieven op cultureel gebied (toespelingen op Kr. d Fr.). Daarmee zal dus de Ned. arbeider „eingegliedert” worden. Wat er daarna nog van de andere grote partijen, bijzonder de R.K. St partij, zal overblijven kan men gissen. De gleichschaltung van ’t voetbal is al een feit. Op landbouwgebied is men bezig.

Merkwaardig was de rede van Dr Wimmer, Regeringscommissaris voor Verwaltung und Justiz, onder wien ook ’t onderwijs ressorteert, bij zijn bezoek aan de Duitsche school te ’s- Gravenhage. Sprekende over den geest in de Nederlandse scholen, zei hij, te verwachten, dat ’t onderwijs, wel verre van daar een vijandelijken of zelfs maar neutralen geest te ademen, ’t stempel moest dragen van vriendschappelijke gevoelens en met begrip den arbeid van Grosz - Deutschland moest steunen. Wat moeten de Gereformeerden nu en vooral de Katholieken, die toch de Encycliek van 1938 tot richtsnoer hebben.

19 juli 1940 (vrijdag)

Grote rede van Hitler. Vermoedelijk zijn de vredesonderhandelingen te Stockholm (als die gehouden zijn!) afgesprongen. De rede klinkt zeer oorlogzuchtig. Nog één kans zal Churchill krijgen: hij kan om Duitslands voorwaarden vragen. Zo niet, dan is de verantwoording voor wat Engeland treffen gaat, voor hem. ’t Is een geweldige tijd.

En wij maken deze ontzettende momenten mee, gezeten in de huiskamer, luisterend naar de radio, waar iedere nuancering in de stem van den Führer, iedere kuch en uitademing zelfs, tot ons doordringen.

17 juli 1940 (woensdag)

Een dag van weemoed, die overigens bijna onopgemerkt voorbij is gegaan. De laatste rest van ons leger heeft heden opgehouden te bestaan. De nog in dienst zijnde jongens (zij die niet onmiddellijk in de maatschappij aan ’t werk konden) zijn omgevormd in groepen van „Wederopbouw” d.w.z. iets wat men vergelijken kan met den Duitsen arbeidsdienst en waarvan het wel voorloper en toekomstig kader zal vormen. Dus een morele opbouw in n.s.- zin.

De oude uniformen dienen nog; op den bovenmouw een klein wit driehoekje. Sommigen zeggen: „breed opgezet maar ’t loopt uit op niets”. Dat is de betekenis van dit symbool. Voorlopig (voor zover zichtbaar) stramme exercitie zonder wapens in groepen van 20 stuks. Later zal ’t wel graven en kruien worden, exerceren met de schop en palen – werpen: dat wat Duitse foto’s ons van de arbeidsjaarkampen te zien geven. Ik denk, dat door selectie gauw een kader gekweekt zal worden; natuurlijk zal naast lichaamskracht ook de ontvankelijkheid voor de nieuwe ideeën proefsteen zijn – en – de propagandakracht op de jeugd.

Maar, komaan! Laten wij den idealen kant zien. Is daarmee niet bereikt, wat alle moderne paedagogen uitentreuren hebben gepreekt, zonder ooit te bereiken wat zij aanbevalen: opvoeding tot eerbied voor den arbeid? Is ’t niet gezonder voor lichaam en geest in kameraadschap te arbeiden en te leven, dan met een slimmigheid bij den steun te komen en doelloos rond te hangen, met de enige vrees: weer aan ’t werk te worden gezet. ’t Schijnt een paardenmiddel maar: aux grands maux les grand remèdes. Ik zie liever een groep „Wederopbouwers” dan een groep steuntrekkers.

De oudere beroeps officieren zijn afgezwaaid; zij hebben de uniformen uitgetrokken en zijn gemetamorphoseerd in kuierende renteniertjes. Sic transit. De laatste daad van militaire zelfbewustheid van Majoor Van der Drift: Hij staat in zijn voortuintje als gewoonlijk niet zeer martiaal tegen zijn hek geleund. Twee D. officieren passeren. Een treedt streng op hem toe: „Waarom groet U niet?” V d Dr: „Ik ben majoor”. Duitser: „Ik ook”. V d Dr: „Dan ben ik in elk geval de oudste!” Duitser: „Sie haben recht.” Hij bracht den Hitlergroet en stond in de houding. Een knallend slot van een militair leven dat zelf nooit een toonbeeld van Schneid is geweest!

Gerard was hier op doorreis naar Arnhem. Steeds nog wordt Rotterdam gebombardeerd. Alleen de twee afgelopen nachten niet. De Engelsen treden steeds brutaler op; overdag komen bommenwerpers, zoeken rustig hun doel, ontwijken rustig ’t razend afweergeschut, werpen na hun duik, onfeilbaar zeker hun bommen op hun object en verdwijnen ongedeerd. Enige minuten te laat verschijnen dan gewoonlijk een paar Duitse jagers.

Is de suprematie in de lucht thans aan Engeland? Men spreekt van een overvloed van nieuw Amerikaans materiaal en talrijke uitstekend geoefende Canadese en Australische gevechtsvliegers. Kruithof, leraar RKS beweerde van een neef vernomen te hebben, die pas van een zakenreis in D. terug was, (G. bevestigde dit: ook hij had ’t van ooggetuigen gehoord), dat Hamburg er treuriger aan toe is dan Rotterdam en dat Harburg geheel plat ligt. De mededelingen der D., die alleen van „onbetekenende materiële schade” spreken, worden alleen nog cum grans salis genomen.

Buzieau railleerde die berichten als volgt: Hij moest op een nacht, gewaarschuwd door luchtalarm, in een schuilkelder vluchten, maar had uit zijn keuken een mand eieren meegegrepen voor voedsel, als ’t lang duren mocht. De kelder was zo vol mensen, dat hij de mand buiten laten moest; hij zette ze bij den ingang. Daar werd ze getroffen door een vliegtuigbom: 1 ei stuk, 3 andere licht beschadigd.

Een brief uit Hamburg, die de censuur gepasseerd was, bevatte onder meer familiale mededelingen: alles ging de familie goed. Jammer alleen, dat zij ’s nachts zo vaak gewekt werden door de kat van de nieuwe buren boven; daar stond gelukkig tegenover, dat zij nu een ruim en onbelemmerd uitzicht op de zee hadden gekregen! – Een censor moet scherp kijken.

De spanning slaat bij velen over in onrust. Men meent te voelen, dat de oorlog niet meer „programm-mäszig” verloopt. Men gaat twijfelen en vrezen. Want bij zeer velen is de stemming nu zo: Duitsland moet winnen, want als ’t verliest is de wereldramp niet meer te overzien. Men verwacht iets van een zegevierend Duitsland; men verwacht alleen den chaos, en wel den bolsjewistischen chaos, bij een ineenstorting van Duitsland. ’t Zijn alleen enkele die - hards, die nog op herstel van ’t verleden door Engeland vertrouwen. Men neemt ze nauwelijks nog au sérieux.

Merkwaardig is de omslag bij vele Roomsen, sinds zij weten, dat Seysz–Inquart elken morgen naar de kerk gaat. Zelfs Van Loon gaat voelen voor een nieuwen tijd, waarin onderwijs - inspecteurs ook in bijzondere scholen weer eens wat te zeggen zouden hebben! De encycliek van Pasen ’38 schijnt haar klem verloren te hebben.

Gerard zou broodbons krijgen en ik heb hem in onwetendheid 4 van onze boterbons meegegeven. Dat betekent een kleine ramp! Toch maar 2 pnd boter, die wij hem anders graag cadeau zouden gegeven hebben! Thans echter met geen goud meer te betalen. Vreemd toch, als je de consequenties van ’t stelsel nu eens aan den lijve voelt: 14 dagen droog brood! (Gelukkig zijn er enige reserves). Tijdens den wereldoorlog zou je smokkelboter gekocht hebben. Thans is zo iets eenvoudig niet denkbaar.

16 juli 1940 (dinsdag)

Vanmiddag een overzicht gemaakt van Roos’ voorraden, die ons moeten helpen den tijd van gebrek door te komen. Alleen aan levensmiddelen en zeep voor een bedrag van f 210.– . Wij waren daarmee bij ’t begin van den oorlog, dus na 10 mei, begonnen min of meer in den gedachtenloop van 1914, toen allerlei waren plotseling uit den handel verdwenen en alleen op sluipwegen tegen woekerprijzen te verkrijgen waren. Maar – ’t is allemaal anders uitgekomen.

In snel tempo zijn de meeste levensmiddelen gerantsoeneerd. De rantsoenen zijn mager maar voldoende; tegen prijsstijging wordt echter rigoureus gewaakt. ’t Gevolg is: ondanks de geweldige hoeveelheden die Duitsland opkoopt en wegvoert, blijft voor ieder een matig rantsoen tegen gewone prijzen. Daar verder ieder werk heeft, hoe dan ook, kan ieder ’t strict nodige kopen. Een wijdere consequentie is, dat men aan ’t geld, dat men daarvoor niet nodig heeft, weinig heeft. Reizen doet men niet; uitgaan heel weinig. Of dat alles zo blijven zal, is niet te zeggen; maar - - als er een tijd komt, dat de rantsoenen iets ruimer worden en ook de somberheid wat wijkt, zodat wat gepaste levensvreugde kan terugkeren – dan ziet de toekomst er onder dit regiem aannemelijk uit; dat er meer rechtvaardigheid zal heersen, minder bestaansonzekerheid grote groepen der maatschappij zal kwellen, is iets dat voor mij meer en meer vast komt te staan. Natuurlijk kan een ambtenaar met vast salaris en gewaarborgd pensioen die dingen met meer vertrouwen zien, dan b.v. ondernemers, die hun werklui gedwongen aan den slag moeten houden en hun bedrijf zien uithollen (met potl. hierboven: „Patria”), of zij die hun bestaan verzekerd hadden in buitenlandse aandelen. Er zullen geweldige verschuivingen moeten plaats grijpen.

Men kan dan ook opmerken, dat velen zich nog steeds vastklampen aan de hoop op een overwinning van Engeland; dat zijn dan de lui met „goud”-belangen; anderen daarentegen in groeiend getal, naarmate de handel zich meer naar ’t Oosten keert en Duitsland den arbeid meer gaat organiseren, wenden zich getroost naar Duitsland en hopen op een Duitse overwinning. Dat dit aantal niet nog veel groter is, ligt aan den ongelukkigen stap van onze Koningin, die alle Oranje - gezinden op een strijd tussen hart en verstand is komen te staan: aan Duitse zijde staat het belang en een zekere erkentelijkheid; daar staat ook de felle haat tegen het wrede, trouweloze en baatzuchtige Engeland; aan de Engelse zijde staat de liefde en trouw aan ’t Oranje - huis, dat van Engeland zijn heil moet verwachten en staan ook de vooroordelen die politieke en „godsdienstige” propaganda in den loop der jaren in de harten der Nederlanders hebben gegoten. Was onze Koningin maar bij ons gebleven; hoe anders zouden de dingen er dan uitgezien hebben!

15 juli 1940 (maandag)

Van dag tot dag, van uur tot uur wordt de aanval op Engeland verwacht. De spanning is groot, maar toch begint men over andere dingen te spreken en te denken.

Daar is na Colijn’s mislukte poging om tot een regering te komen, de nieuwe hoopvoller poging van Linthorst - Homan, den jongen, sympathieken commissaris der Prov. Groningen met zijn medestanders Prof. Goudriaan en Prof. De Quai, mannen zonder politiek verleden, die geen beroep doen op de oude partijen, die aan niets „vastzitten”. Mogen zij slagen. Zo als ’t gaat, kan het niet langer. Immers men hoort van wijzigingen in ’t HBS - program: inkrimping van urental, vergroting van ’t aantal uren voor gymnastiek en Duits, inkrimping van Engels en Frans. Voor de kweekscholen nog niets, tenzij een bericht van samenwerking tussen de Directeuren - Generaal De Ranitz (ec. zaken) en Van Poelje (onderw K en W) betreffende opleiding en examens voor Lich. Oefening. Zulke vernieuwingen zijn misschien uitstekend, maar men krijgt ze liever niet van ambtenaren. Intussen kan men den nieuwen toestand zegenen: nu is er hoop dat de wagens van M.O. en Kweekschoolonderwijs met één ruk uit ’t moeras worden getrokken, waarin de politieke „stuurlui” ze al voor decennia vast- gereden hebben! Hier is een revolutie nodig; hier was het toppunt van parlementaire onverantwoordelijkheid bereikt! En dan te denken, dat de R.K. Staatspartij zegt zich terug te trekken, maar „op den achtergrond te blijven voortwerken!” (sic.) Niets vergeten, niets geleerd! Het schandaal van de „kwekelingen - met - akte” schijnt ook onder de ogen te worden gezien. Zij zullen niet meer zelfstandig mogen werken, d.w.z. vollen arbeid geven voor een fooi. Intussen moet nu ook de verlaging der leerlingenschaal volgen, anders missen zij die fooi ook nog. Maar, dat komt wel.

Van Mr Versfeldt, die in Den Haag bij Patijn heeft gelogeerd, verneem ik, dat in Stockholm onderhandelingen aan den gang zijn tussen Duitsland en Engeland! Wat ik steeds voorspeld heb: Engeland wil een vrede, te betalen uit de zakken der bezette landen. Ik hoop, dat D. niet ernstig op dien gemenen koeienhandel zal ingaan. Het heet dat D. zou geëist hebben: Holland, België en een deel der Franse kust. Ik geloof niet, dat D’s eis (waarom zou het eisen wat het al heeft?) zo luiden kan: zonder koloniën krijgt D acht millioen hongerlijders te voeden, alleen in Holland! Dat zou een oplossing zijn, die D nooit accepteren kan. Trouwens, ik geloof, dat Duitsland niets meer van Engeland accepteert! Ik denk, dat het in Londen wel zal vertellen, hoe de wereld er uit gaat zien. Van accoordjes zal daar geen sprake zijn.

De radio deelt mede, dat Engeland zijn kinderen naar Canada zou evacueren: een reuzenopzet – vele millioenen! Er zijn er ook enkele duizenden overgebracht: de kinderen der upper - ten. Toen werd de evacuatie stopgezet bij gebrek aan scheepsruimte! Alleen een schip kostbare renpaarden werd nog verscheept, maar de regering betreurde, dat zij in de onmogelijkheid verkeerde verder te gaan. De indruk onder de Engelse bevolking moet verpletterend geweest zijn en de verontwaardiging onbeschrijfelijk. Zo vertelt Hans Gritschen in zijn Presse – und Rundfunkschau.

12 juli 1940 (vrijdag)

Enorm is het aantal militaire vrachtwagens dat in Westelijke richting door Amersfoort passeert. Het schijnt ernst te worden met de expeditie naar Engeland. Dezen middag trok een onafgebroken colonne gedurende 1½ uur met een snelheid van 15 KM door! Allerlei geruchten doen nu ook weer de ronde: men spreekt van een „vliegend fort”, een super - uitvinding der Engelsen, dat voor twee dagen boven Nederland zou zijn verschenen, dat zich op betrekkelijk geringe hoogte met niet meer dan 60 KM snelheid zou hebben voortbewogen, met 6 motoren, naar alle zijden schietend en .... onbekommerd voor het zwaarste Flak!

„Men” spreekt ook (allerlei ooggetuigen hebben het bezworen!) van treinen Duitse dienstweigeraars, die twee aan twee gebonden met boven het hoofd geboeide armen naar Duitsland teruggevoerd werden. „Men” zou kunnen vragen: waarom de soesah van ’t terugvoeren, als ze toch „abgeknallt” moeten worden? „Men” zegt zelfs, dat Duitse officieren zouden gezegd hebben: ja, wij gaan naar Engeland, maar dan keren wij terug naar Berlijn „um den Schweinhunden dort den Garaus zu machen”. Ik geloof van dat alles niet veel: de pogingen om er met valse geruchten den moed in te houden, zijn zo talrijk en zo onbeholpen tevens, dat men er geen acht meer op slaat.

Vanmorgen vernam ik van oud - leerlingen, dat in Rhenen 205, en in Barneveld 21 huizen verwoest zijn tot den grond. Den Helder is, wat de binnenstad en havens aangaat één grote ruïne. Gisteren vertelde Kolonel Lezer mij (ik heb het van andere zijden horen bevestigen), dat op de Leusderheide en op de Vlasakkers schijnvliegvelden met schijnhangars en buitenstaande witgeschilderde schijnvliegtuigen, worden aangelegd om de aandacht der Engelsen van Soesterberg af te leiden. Gisterennacht werd Zeist gebombardeerd (hoofdkwartier staf!); 2 doden. Wij hoorden ’t.

Gerard is gedurende de vacantie met zijn familie in Arnhem in een leegstaand huis van Betsy Thieme getrokken. Een menslievende daad, die de stakkers rust en moreel herstel zal schenken.

De joden worden bang. Een zakenman, niet - Jood, plaatste in de A/f. Courant een advertentie om ’t publiek te verwittigen, dat hij geen jood is. – De Joodse chef van een Hema - zaak in Dord kreeg 3 jaar tuchthuis, omdat hij de Duitse weermacht beledigd had, door de meisjes uit zijn zaak te verbieden met Duitse soldaten te praten. – De chirurg Dr Insinger, die een Duits officier in de Lichtenberg zou te opereren hebben, zag zich genoodzaakt den laster te komen rechtzetten van zijn N.S.B - collega Nieuwenhuis, die dien officier er op gewezen had, dat de jood I(sac) N(athan) Singer (alias Insinger) zich tegenover een Duits officier had terug te trekken. De officier verklaarde Ins., dat hij den laster niet geloofd had, daar zij uit „zu schmutzige Quelle stammte”. Duitse officieren zijn gelukkig Mannen van eer. De Schweinhunde zitten onder de Nederlanders!

Men hoort meer en meer staaltjes van de zorgeloosheid en lafheid der hoofdofficieren van ons leger tijdens de oorlogsdagen: de kolonel (divisiecdt van Soest is, volgens Majoor R, de volle 5 oorlogsdagen „zoek” geweest. Een andere hoofdofficier had permanent „dekking” gezocht in een schuilkelder en had twee soldaten aangewezen om hem van eten te voorzien. Meer dan stoïcijnsch kalm was de kolonel in Wageningen, die ’s morgens (Vrijdag) bij zijn ontbijt verrast werd door een in vliegende haast daarheen gezonden officier uit Baarn, die versterking bracht en instructies vroeg, maar dezen in Olympische rust vroeg „De kolonel in Wageningen” of hij thee of koffie wilde en ’t maatje terugriep voor „suiker en melk”. Hij was zo blijkbaar verwonderd over den misplaatsten dienstijver van dien officier, die met ongepasten nadruk beweerde daarvoor niet gekomen te zijn, dat zijn zonnig evenwicht zelfs even wankelde en hij den rustverstoorder kortweg zei, dat hij niets voor hem te doen had en hij maar liever met zijn afdeling naar Baarn terug moest gaan. Of de Duitsers hem gelegenheid gelaten hebben zijn gestoord ontbijt in gemoedsrust te voltooien, meldt de geschiedenis niet. ’t Is echter te vrezen van niet, want reeds zeer kort nadien moeten de D. in Renkum geweest zijn, waar Mr. Andree, die met zijn vrouw daar in een hotel vertoefde zich voor rondvliegende kogels hebben moeten vrijwaren, door in de serre plat op den grond te gaan liggen. Hij vertelde, dat opgeschoten jongens met een flobert van uit een huis op binnentrekkende Duitsers hadden geschoten, waarop dezen na de daders tegen den muur te hebben gezet, links en rechts schietende het dorp waren doorgereden – maar gelukkig in dit geval wijsheid en gematigdheid betrachtten, blijkbaar aanstonds ziende met een idiote uiting van onverantwoordelijken te doen te hebben.

Dit zijn enkele staaltjes van de hopeloze onberekendheid voor hun taak van onze hogere officieren. Dat het de Duitsers er niet om te doen is geweest, nodeloos bloedbaden aan te richten blijkt uit ’t verhaal van Dr Meijer de NSB-er, officier van gezondheid, die te Ochten lag. Toen er bevel kwam terug te trekken op de Holl. Waterlinie, door de Neder - Betuwe dus, hadden zij de Duitsers links van zich op de Veluwe en rechts in Land v. Maas en Waal en Bommelerwaard. De terugtocht duurde 36 uren, de wegen waren stromen van mensen en materiaal die zonder enige dekking op een stralend helderen dag voorttrokken, deels over dijken, waar zij scherp silhouetteerden tegen de blauwe lucht; een niet te missen doelwit voor alle soorten van vijandelijk geschut. Maar .. de D. schoten niet; hun vliegtuigen vlogen in ontelbare menigte over de Betuwe westwaarts: een machine had zonder gevaar hele bataljons kunnen wegmaaien, maar zij lieten alles rustig trekken; lang voor de capitulatie beschouwden zij blijkbaar ons leger als een verslagen macht, die recht had op krijgsmans – grootmoedigheid. ’t Verhaal gaat, dat een Ned. troep, die in ’t donker zijn stelling verliet om terug te trekken, door de Duitsers is bijgelicht en op den goeden weg geholpen! Beminnelijke galgenhumor – waarom Goering schik zou gehad hebben. Onze bakker Berkenbosch, sergeant, was er bij.

11 juli 1940 (donderdag)

„Men” spreekt van binnenvaartuigen, van rijnaken af tot de pleziervaartuigen van Loosdrecht toe die door de D. worden gekeurd en opgemeten; „men” zegt: voor troepentransporten naar Engeland. Als de zaak niet zo ernstig was zou men lachen om den dwazen mop. Toch houdt ’t gerucht aan. Nu heet het: slaapgelegenheid voor watervliegers op ’t IJselmeer enz. Dat klinkt beter – te meer daar de Engelsen magnetische bommen op ’t IJselmeer en in ’t Noordzeekanaal hebben uit geworpen. De spanning stijgt. Men verwacht den aanval op Engeland elken dag – en men kan niet anders dan de D. ’t beste toewensen. Als Engeland te elfder uur Rusland nog in den strijd werpt, verdient het van de aarde weggebrand te worden. Laat Ford geen gelijk krijgen!

22 juni 1940 (zaterdag)

Frankrijk capituleert te Compiègne. ’t Is verbijsterend.
Pétain vormt een nieuwe regering te Vichy. Engeland bombardeert de Fr. vloot in Oran. Fr. verklaart zijn bondgenoot - voor - leven - en - dood den oorlog!
Wat een verbijsterende wendingen.
Maar – Rusland bezet Besarabie en de Dobroesja - en men zegt, dat Duitsland zich over de houding van zijn Oostelijken bondgenoot ernstig ongerust maakt. „Men” spreekt van troepentransporten in oostelijken richting: maar in Amersfoort merkt men daar niets van.
Elken nacht wordt Nederland nu hier dan daar door de Engelsen gebombardeerd. ’t Geronk der vliegtuigen wekt ons vaak; wij kunnen aan ’t geronk de Messerschmidts al van de Engelse Blenheim’s en Spitfire’s onderscheiden. Soesterberg krijgt bommen op ’t reusachtige vliegveld, dat daar wordt aangelegd. Amersfoort wordt gespaard.

17 juni 1940 (maandag)

Zondag 8 juni hebben we Gerard in Rotterdam bezocht. Wij kwamen aan aan ’t Station - Maas, waarvan geen steen meer stond; een paar kleine houten noodbarakken vervingen het.

Gerard wachtte ons op en wij tramden door het sombere puinenveld, dat eenmaal ’t centrum van Rotterdam was geweest. Troosteloos en huiveringwekkend en zo bovenmate uitgestrekt. Een oppervlakte zo groot als Amersfoort met niets dan puinhopen en staande muurresten, met verwrongen en verroest ijzerwerk. Hier en daar sloeg de rook er nog uit – ofschoon er sinds den gruweldag een maand en 3 dagen waren heengegaan en ofschoon er de afgelopen week gedurende 3 dagen zware regens waren gevallen. Over die puinvelden dreef een weeë brandlucht vermengd met den penetranten stank van in ontbinding verkerende lijken. Hoeveel men er reeds geborgen had er lagen er nog oneindig veel onder de puinhopen en vooral in de kelders, die hier, evenals in Warschau, in plaats van redding den afschuwelijksten dood gebracht hadden aan talloos velen: gestikt, verdronken door de gebroken waterleidingen, bedolven onder ’t puin, verhongerd.

Nog steeds doet men de afschuwelijkste vondsten. ’t Officiële Duitse getal is 350! Hoger mag niet, vanwege de wapeneer. Een kapelaan deelde op den preekstoel mede, „dat van deze 350 thans ruim 2000 waren herkend en begraven!” Naar raming zijn ’t er tienduizenden. Ik zag een foto van de resten (verkoolde beenderen) van wat 40 mensen kunnen geweest zijn: een klein deel van een 900-tal, die in de Doelen hadden opgesloten gezeten. ’t Waren Duitsers die men voorzichtigheidshalve had opgesloten en die op enkele na zijn omgekomen door een rij bommen uit één machine, die in de lengte ’t gestrekte gebouw overvloog. De laatste bom trof bij de vestibule en deed de gesloten deuren naar buiten vliegen. Wat nog levend naar buiten stormde, werd weggemaaid door Hollandse mitrailleurs.

G. heeft aan de Rochussenstraat geen bommen gehad; wel vlak achter hem. Aan de overzijde der Coolhaven was fel gevochten; daar waren de mariniers in actie: die „schwarzen Teufel”, die een N.S.B. - ers-nest uitroeiden. Een kogel trof het slaapkamerraam en drong in ’t plafond. In een molen in de buurt zaten 40 N.S.B. - ers met mitrailleurs: zij zijn omsingeld en omgekomen in den brandenden molen. Het noodgeschrei der verbrandenden is een der afschuwelijkste herinneringen van alle leden der familie.

Des middag wandelden wij langs wat eenmaal de Boompjes waren. De huizen die er nog stonden waren melaats van de kogelputten, vooral bij een jachthaventje, een zeemans - tehuis: daar in de buurt hadden de mariniers mitrailleurs - stellingen gehad.

Noot:
In de buurt van de Jachthaven zagen we ook de ruïne van ’t kapitale huis van Dr Hannema, Directeur van ’t Booymans - Museum. Dit paleisachtige huis was totaal uitgebrand en de rijke kunstschatten, eigendom van H. waren verloren gegaan. Men deelt mee, dat H. enkele weken vóór den oorlog zonder enige in - of aanleiding een hoog bod op zijn huis kreeg van een makelaar. H., verbaasd, weigerde natuurlijk. Men bood in ’t wilde: H. kon krijgen wat hij wou. Hij bleef weigeren maar vroeg wie koper wenste te worden. Daar kwam men aanvankelijk niet voor uit maar men insisteerde: dat ’t veiliger was ’t huis te verkopen en de kunstschatten in de kelders van Booymans op te bergen. Men kon immers niet weten – ’t waren spannende tijden! H. kon immers als vrijgezel veel rustiger een geriefelijke flat betrekken ... enz. Tenslotte kwam men met de kaarten op tafel. Van Beuningen, de N.S.B - er, steenkolenmagnaat, was de lastgever. Zelf kunstverzamelaar wilde hij H.’s bezit veilig stellen. Tevens kon het huis als fort en vast punt voor de D. in de binnenstad dienen. Dat was weken vóór den noodlottigen 14en mei!

Wij keken daar over de Maas op het Noordereiland: een kolossale ruïne. Dat was het werk van onzen kruiser Jan van Galen, die samen met een Engels oorlogsschip getracht had met zwaar kanonvuur de Duitsers te verdrijven, die zich vanuit ’t veroverde vliegveld Waalhaven daar hadden genesteld. Zij waren er niet in geslaagd, ondanks de formidabele verwoesting. Vóór ’t Noordereiland lag op de Maas ’t verroeste wrak van de uitgebrande Statendam, ’t prachtige nieuwe vlaggeschip van de Holland – Amerika - Lijn, de trots van Nederland!

Treurig was ook ’t gezicht van de ruïne der St Laurenskerk, waarvan de uitgebrande en gescheurde toren nog boven ’t puinenveld oprees; hij kan niet meer behouden worden, ’t waarteken van Rotterdam!

Men werkte aan de opruiming: „′t herstel” heet dat tegenwoordig euphemistisch. Met 20.000 arbeiders was nu 3 weken bezig puin af te voeren en G. zeide, dat men nauwelijks voortgang aan ’t werk kon zien. Wij moesten voor donker in Amersfoort terug zijn, want alle treinen na ’t invallen der duisternis zijn opgeheven. Wij kwamen thuis met den lijkenlucht nog in de kleren en in den neus.

Ik heb in 1914 ’t verwoeste Dendermonde gezien; maar wat Rotterdam te aanschouwen geeft overtreft dit verre. Duitse soldaten, die in Polen gevochten hebben, zeggen dat de verwoesting van Rotterdam die van Warschau ver overtreft. En wat is er in ’t oude typische Rotterdam aan architectonisch en stedenbouwkundig schoon onherroepelijk verloren gegaan! Men denke alleen maar aan de schilderachtige Leuvehaven, waarvan niets, absoluut niets meer staat; alleen ’t water toont nog, waar zij lag. Zo zijn er stratencomplexen verdwenen, waarvan alleen een vroeger bewoner na enig gissen nog ’t stratenplan kan ontcijferen! „Gründlich” en methodisch is die verwoesting geweest.

De opbouw zal wel even gründlich en methodisch uitgevoerd worden, daar twijfel ik niet aan. Er zijn er zelfs nu al – en ’t flinke, o zo wakkere Handelsblad gaat daarin voor! – die, „met open oog voor de nieuwe eisen” en „zich niet blind starende op ’t oude” of „wrokkig nederzittende”, juichen, dat men thans partij kan trekken van den „geschapen” toestand om een geheel nieuwe binnenstad te stichten, nu men eindelijk eens „stedebouwkundig denken” kan, „onbelemmerd door de 1001 particuliere belangen en belangetjes”, dat men nu eens moderne complexen kan neerzetten waarin men allerlei bedrijf, ook ′t „vermaakbedrijf” kan verenigen op de meest economische wijze en dat men nu eindelijk het verkeer eens „grootscheeps kan ordenen”.

Tussen haakjes: ’t is verbazend hoe luchthartig ’t tot 10 mei zo verstokt conservatief liberale Handelsblad tegenwoordig over de „particuliere belangetjes” spreekt. De oude duitendievegge lijkt wel een injectie met regenerende hormonen gekregen te hebben. Zij doet tenminste allermalst. Was zij nu maar met waardigheid ontslapen, want zij zal met Da Costa toch moeten uitroepen: „Neen, een krant kan haar lente geen tweede maal smaken”. ’t Is dégoûtant, zeggen de Vlamingen.

’t Zijn overigens niet de kranten alleen, die trachten hun verleden te vergeten, nog vóór één Duitser hun iets gevraagd heeft. Ik meen, dat zij overbodige moeite doen, daar ik vermoed, dat de Duitsers al zoveel practijk in bezette gebieden zullen hebben opgedaan, dat zij weinig moeite zullen doen om kwallen van die soort tot hun denkbeelden te bekeren; ik denk, dat zij hun tijd beter kunnen gebruiken en ’t slijm aan zich zelf zullen overlaten in de wetenschap, dat dat „restlos” in de massa zal ondergaan, wat van ’t slijm de natuur en bestemming is.

Den avond, dat ik deze indrukken neerschrijf (17 Juni) brengt de radio het toch nog niet zo spoedig verwachte bericht van het neerleggen der wapenen door Frankrijk en ’t verzoek van Maarschalk Pétain, den pas benoemden Minister - president, aan den Führer (dat woord begint je al vanzelf uit de pen te vloeien! Niets heeft toch zoveel succes als ... succes!) om de voorwaarden voor een vredessluiting te vernemen. Reeds 3 dagen na den val van Parijs (14 Juni).

Gisteren is de „jodenknecht” Regnaud naar Amerika gevlucht; waar Mandel gebleven is, is niet bekend. De Duitse omroep zegt geen nieuw Versailles te willen ― maar brengt toch levendig de samenkomst in 1918 te Compiegne in herinnering en citeert de woorden waarmee Foch de Duitse onderhandelaars aanblafte. En .. na Die Wacht am Rhein, Deutschland über Alles en ’t Horst - Wessellied klinkt onmiddellijk ’t soldatenlied: „Wir fahren nach Engeland!” ... Neen, sentimentaliteit behoeft men van de Duitsers niet te verwachten, en – merkwaardig – ’t gaat mij als allen, die ik er over hoor – voor Frankrijk heeft ieder nog sympathie en toont medelijden – het egoïstische en verraderlijke Engeland gunt ieder een pak rammel, dat het eeuwen heugen zal. Men beschouwt Frankrijk als laatste slachtoffer van Engeland in de rij, die met Czecho-Slowakije begon.

En toch is de Engelse burger, die ’t leed te dragen krijgt, evenmin schuldig als de Franse. Maar in deze dingen heeft de logica geen stem: het gevoel, of liever het instinct is met Frankrijk en tégen Engeland. Zo ook is ’t met de gevoelens tegenover Italië: Voor Duitsland en zijn titanenstrijd kan men voelen, voor Italië, dat toch denzelfden strijd strijdt, heeft men alleen hoon en verachting. Hoe weerzinwekkend klonk (door de radio) ’t hysterisch geschreeuw op de Piazza Venezia na de oorlogsverklaring van den Duce.

De Duce is een bewonderenswaardig man die geweldige dingen heeft volbracht. Op onze zomerreizen naar Italië (wij zijn er de laatste 15 jaar wel 10 maal geweest) hebben wij van jaar tot jaar Italië zien vooruitgaan in ieder opzicht. Wij houden van Italië en zijn goed volk. Maar zijn chauvinisme is onterend en is de houding van een onontwikkelden puber met een inferioriteits-complex. Ook vergeet niemand den gas – oorlog in Abyssinië en den laffen smaad, den Negus aangedaan. Neen de Italiaanse houding in dezen oorlog ontmoet nergens sympathie en wij hopen, dat Duitsland, als ’t zich tegen Engeland keert, nog bezettings - troepen over zal hebben voor Frankrijk; een bezettingsleger van blaaskakerige Italianen was misschien nog bitterder dan de nederlaag zelf.

De Duitse bezetting in Amersfoort gedraagt zich voortdurend correct. Wel zag ik een paar weken geleden op een Zondagnamiddag een troepje van 5 D. soldaten op den Utrechtsenweg, die sterk „angeheiterd” waren en liepen te „gröhlen”. Eén was zo ver weg, dat hij liep te slingeren. Dat schijnen echter uitzonderingen te zijn en naar men zegt treedt de militaire overheid tegen iedere wanordelijkheid streng op. Aangenaam hebben de bezettingstroepen ’t ook niet. Niemand kijkt hen aan, laat staan ze toe te spreken of er mee om te gaan. Een officier zou gezegd hebben: Die Czechen verachten uns, die Polen ermorden uns, für die Holländer sind wir Luft”. Er zijn er onder, die in geen 2 jaar vrouw en kinderen hebben gezien.

Verhaal Willemsen-Stekelenburg De Judenhaat schijnt bij de Nederlanders te groeien: in Amsterdam heeft men ’s nachts de ruiten van de Bijenkorf en andere zaken ingeslagen. De Duitse Grüne Polizei spoort overal de Duitse emigranten op, waarvan de meesten Joden zijn. De Joodse Nederlanders ondervinden van hen echter geen last: onze Nederlandse wetten blijven gelden. Dat er onder hen grote ongerustheid heerst is duidelijk. Wat zal er van onze wetten en rechten worden, als de oorlogsstand toelaat zich met den status der bezette gebieden te gaan bemoeien. Trouwens: de Rijks - commissaris en zijn staf bezitten zoveel bevoegdheden, dat één pennestreek voldoende is om veranderingen te weeg te brengen, die menigeen, ook hele bevolkingsgroepen, noodlottig kunnen zijn.

Wij, rijksambtenaren, leraren, zullen een „eidesstattliche Erklärung” af te leggen krijgen, dat wij ons zullen onthouden van daden, die’t Rijk (Duitse Rijk) zouden kunnen schaden. In ’t tweetalige „Verordnungenblatt”, dat de Kweekschool als Rijksinstelling toegezonden krijgt, is dit vertaald als „verklaring onder ede” wat blijkbaar onjuist is. De Duitse tekst is echter maszgebend en de verordeningen gaan niet buiten ’t kader der Haagse Conventie, die internationaal als rechtmatig is erkend.

Velen in onderwijskringen nemen aan, dat de bijzonder - onderwijspolitiek over zijn hoogtepunt heen is. Ik voor mij vind dit, met talloos velen, een verblijdend vooruitzicht. Het is intussen ongelooflijk, hoe weinig de steunpilaren van dit jammerlijke product van geestdrijverij zelfs thans nog geleerd hebben.

Th Thijssen, lid der 2e kamer en gemeenteraadslid van Amsterdam, die dezer dagen lid van Gecommitteerden bij onze eind - examens was, vertelde mij: In de jongste gemeenteraads-zitting (na de capitulatie dus) deelde de Burgemeester mee, dat hij, in overeenstemming met de Regering aan de openbare scholen een circulaire had verzonden om aan te dringen op papierbezuiniging. Een lid stelde voor dezelfde circulaire ook te zenden aan de bijzondere scholen. Toen was het a.r. lid, Prof. Woltjer, in heiligen ijver opgesprongen om te betogen, dat de autonomie van ’t bijz. onderwijs niet mocht worden aangetast! Zij hadden van ’t gemeentebestuur geen circulaires te ontvangen! Ja, ja, wat is wet ... en de Burgemeester kon niet anders dan te beloven, de circulaire alleen „ter kennisneming” aan de bijz. schoolbesturen te verzenden.

In dezelfde vergadering werd een aanvraag van een bijzondere - schoolbestuur behandeld, waarin gevraagd werd, een hardstenen afdekking voor de sierbloembakken van een schoolgebouw, die door de baldadigheid der jeugd niet langer aan hun bestemming voldeden. En dat in een tijd, waarin overheid en particulieren alle middelen bijeen moeten schrapen om te herstellen, wat de oorlog vernielde! Men zou er naar verlangen, dat Seijss – Inquart en Wimmer die hanen voorgoed den kam afbeten. Nu de dijken der Gele Rivier toch eenmaal doorgebroken zijn, zal ik mij er van harte over verheugen als de overstroming den mest uit dien Augiasstal grondig wegspoelt.

Wie „Londen” aanzet kan soms nog iets van onze geëmigreerde regering opvangen. Zo heeft Excellentie Boeyen in Londen een clubhuis voor Nederlandse emigranten geopend, waar zij zich thuis kunnen voelen, brieven schrijven enz. ... een loffelijke daad ... maar men vraagt zich af, waarom zulke „huiselijke” nieuwtjes door den aether verspreid moeten worden. Wij in ’t bezette gebied hebben daar zo weinig belangstelling voor. Men moest bedenken, dat menig „niet –intellectueel” Nederlander zich af gaat vragen: „Hebben die heren niets anders te doen? Hadden zij zich in Den Haag niet nuttiger kunnen maken?”

Onze Koningin heeft een commissaris voor ’t herstel der verwoeste gebieden benoemd. Wij betwijfelen de goede bedoeling niet, maar vragen ons af, wat practisch nut zo’n platonische verklaring heeft. Dat H.M. een ereteken heeft ingesteld voor de strijders, een kruis „waarvan de vorm nog nader zal worden vastgesteld” „te dragen aan een oranjelint met nassau - blauwe baan” is al evenzeer een verheugenis, maar ’t komt mij voor, dat zij deze regeringsdaad nog wat had kunnen uitstellen. In Londen kan zij, ook nadat de vorm van ’t kruis zal zijn vastgesteld, er geen enkel plaatsen, want daar zitten geen strijders. Of denkt zij er Parmentier en Van Dijk mee te versieren, die nacht op nacht uit Engeland oversteken om bommen op ons land te werpen?

H.M. dankte de Engelse Regering, die haar zo gastvrij had opgenomen en haar daardoor in staat heeft gesteld „alle hulpbronnen der Overzeese Gewesten in de ruimste mate te doen vloeien ten bate der Gealliëerden.” Men ziet hoe dubbelzinnig haar positie geworden is. Koning Leopold en Maarschalk Pétain gaan fierder en veiliger wegen! De sympathie voor de Koningin is bij de massa tot ′t nulpunt gedaald; die voor Prins Bernhard beneden nul. Men oordeelt zonder genade over den man, die in plaats van bij zijn regiment te blijven, als adjudant van Hare Majesteit zijn Wapenmakkers in den steek laat.

Men tracht ook hem te rehabiliteren door rond te strooien, dat hij in Zeeland en Vlaanderen zou meegestreden hebben. De meesten houden dit voor doelbewuste sagenvorming van Christelijke zijde. Vels Heijn zou in Vlaanderen zij aan zij met hem gestreden hebben! Wat er van zij, de Duitse radio heeft de rehabilitatie moeilijk gemaakt met de mededeling „dat „Herr von Biesterfeld” kans heeft gezien, vermoedelijk de laatste maal, de aandacht op zich te vestigen door in Parijs een krans te leggen op ’t graf van den Onbekenden Soldaat en dat zijn Hollands regiment vergeefs wacht op ’t ogenblik, dat hij ’t commando op zich zal nemen.” Ook een moeilijke positie. ’t Is te verwachten, dat, wanneer de Duitsers de eindoverwinning behalen, prins Bernhard een beletsel zal vormen om de Koninklijke familie in haar gezag te herstellen, gesteld dat dit in hun voornemen zou liggen.

Met onze Koninklijke familie zit alles scheef: ’t is droevig het te moeten erkennen. Hoezeer men ook overtuigd is, dat Oranje voor Nederland van onschatbare waarde kan zijn evenals in vroeger eeuwen en hoezeer men wenst, dat Oranje hersteld zal worden, men moet erkennen, dat de Koningin een prachtige gelegenheid heeft laten voorbijgaan om ook bij de lauwen de Oranje - liefde voorgoed in de harten te griften.

Nu zegt men: zij heeft op ’t verkeerde paard gewed. Tot die lauwen behoor ik niet. Ik heb van mijn liefde tot het Oranjehuis genoegzaam blijken gegeven. Toen in 1933 in Amersfoort alleen de Christelijken op bescheiden schaal en min of meer in interne kring ’t eeuwfeest van de geboorte van den Zwijger vierden en daarbuiten niemand flink durfde getuigen uit vrees voor ’t heersende communisme, heb ik de lauwen weten te bezielen en hun laffe aarzeling weten te overwinnen, zodat op mijn initiatief een klinkende viering kon plaats hebben in de Markthal, waar Prof. Casimir voor een enthousiast publiek van leerlingen der Middelbare Scholen een herdenkingsrede hield, die insloeg, en de kwekelingen mijner school op ’t podium ’t zangkoor vormden onder leiding van onzen Ritsma. Zoiets kostte toen moeite! Neen, mij niet.

Ook mijn gevoel werd steeds uitgedrukt in Potgieters woord: Oranje in ’t hart, en niemands slaaf. Maar ’t stuit mij tegen de borst, mee te doen aan ’t uitstrooien van dwaasheden om een heldensage voor te bereiden, die gereed moet liggen om in woord en beeld en fanfare - geschetter de massa te ontroeren, als de adspirant - Hogendorps en Van Limburg Styrums den tijd gekomen achten. Als wij de Oranjes weer mogen begroeten, zal ’t zijn met reserve en wegens de vele diensten den lande bewezen: om redenen van staat. ’t Is echter aan te zien, dat dit niet licht gebeuren zal: bij den nieuwen geest van „ein Volk in Waffen”, dat ook „ein Volk in Frieden” wil zijn, behoren andere leiders, die gedreven worden door andere motieven dan „redenen van staat”.

En .. desondanks valt het op, dat de Duitse radio (vooral veelbetekenend: De Presse- und Rundfunkschau van Hans Fritsche), die, wanneer ’t de gevluchte regeringen der bezette gebieden betreft, kwistig is met zijn hoon, de laatste weken nooit Holland en zijn Koningin meer noemen. Algemeen maakt men daaruit op, dat Nederland voor de Duitsers een uitzonderingspositie vormt en anders zal behandeld worden dan andere bezette gebieden. Menigeen acht een herstel der Koningin „bij de gratie van Hitler” niet onmogelijk. ’t Ware te wensen!

Maar hoe zal ’t met Prins Bernhard gaan, die toch van Duits standpunt als „Fahnenflüchtiger” moet gelden? En zal Amerika (om van Japan niet te spreken) ooit dulden, dat onze Oost - Indische bezittingen door Duitsland tegelijk met Holland in den „Lebensraum” worden meegezogen? De strijd is toch uiteindelijk een worsteling tussen de wereld van ’t goud met Amerika – , en de wereld van den arbeid met Duitsland als exponent; ook als Engelands Empire is opgelost moet die strijd ten einde gestreden worden. Ik zie hier geen compromis.

Meer komisch dan ergerlijk is de houding van vele aanhangers en creaturen der oude politieke partijen. Zelf door den invloed van een partij naar boven gekomen, wrijven zij thans reeds voorzichtig de ogen uit en verklaren schuchter dankbaar te zijn voor de gematigde verklaringen van Seijss -Inquart, speciaal die waarin wordt uitgesproken, dat Duitsland wetten, instellingen en cultuur van Nederland zal respecteren; en daarna ... toch ook te vinden, dat het een zegen zou zijn als aan „de politieke rommel” der laatste jaren voor goed een eind werd gemaakt: dan zou uit de ramp nog iets goeds geboren worden! Natuurlijk bewonderen zij bij die conclusie zichzelf om de stoutheid van hun gedachtenvlucht – en maken de restrictis mentalis, dat hun eigen partij versterkt uit den groten schoonmaak te voorschijn zal komen! Dat er enkele verschuivingen zullen plaats vinden, komt niet in hun hoofd op; daarvoor missen zij kennis, verstand en fantasie.

Velen zijn er ook, die voorlopig in ’t geheel niet (meer?) denken en rustig ’t wachtwoord uit Rome of Den Haag afwachten. Zij zijn van ’t hout, waaruit men de in „Mein Kamp” zo grimmig en juist getypeerde „Beamten, huren” snijdt; van die lui, die nagenoeg gedachtenloos ieder regime dienen en ’t hoogstens lastig vinden hun reglementen naar nieuwe voorschriften te moeten bijwerken, en – van de wereld alleen verwachten, dat hun salarisregelingen en pensioensaanspraken onaangetast blijven.