16 juli 1940 (dinsdag)

Vanmiddag een overzicht gemaakt van Roos’ voorraden, die ons moeten helpen den tijd van gebrek door te komen. Alleen aan levensmiddelen en zeep voor een bedrag van f 210.– . Wij waren daarmee bij ’t begin van den oorlog, dus na 10 mei, begonnen min of meer in den gedachtenloop van 1914, toen allerlei waren plotseling uit den handel verdwenen en alleen op sluipwegen tegen woekerprijzen te verkrijgen waren. Maar – ’t is allemaal anders uitgekomen.

In snel tempo zijn de meeste levensmiddelen gerantsoeneerd. De rantsoenen zijn mager maar voldoende; tegen prijsstijging wordt echter rigoureus gewaakt. ’t Gevolg is: ondanks de geweldige hoeveelheden die Duitsland opkoopt en wegvoert, blijft voor ieder een matig rantsoen tegen gewone prijzen. Daar verder ieder werk heeft, hoe dan ook, kan ieder ’t strict nodige kopen. Een wijdere consequentie is, dat men aan ’t geld, dat men daarvoor niet nodig heeft, weinig heeft. Reizen doet men niet; uitgaan heel weinig. Of dat alles zo blijven zal, is niet te zeggen; maar - - als er een tijd komt, dat de rantsoenen iets ruimer worden en ook de somberheid wat wijkt, zodat wat gepaste levensvreugde kan terugkeren – dan ziet de toekomst er onder dit regiem aannemelijk uit; dat er meer rechtvaardigheid zal heersen, minder bestaansonzekerheid grote groepen der maatschappij zal kwellen, is iets dat voor mij meer en meer vast komt te staan. Natuurlijk kan een ambtenaar met vast salaris en gewaarborgd pensioen die dingen met meer vertrouwen zien, dan b.v. ondernemers, die hun werklui gedwongen aan den slag moeten houden en hun bedrijf zien uithollen (met potl. hierboven: „Patria”), of zij die hun bestaan verzekerd hadden in buitenlandse aandelen. Er zullen geweldige verschuivingen moeten plaats grijpen.

Men kan dan ook opmerken, dat velen zich nog steeds vastklampen aan de hoop op een overwinning van Engeland; dat zijn dan de lui met „goud”-belangen; anderen daarentegen in groeiend getal, naarmate de handel zich meer naar ’t Oosten keert en Duitsland den arbeid meer gaat organiseren, wenden zich getroost naar Duitsland en hopen op een Duitse overwinning. Dat dit aantal niet nog veel groter is, ligt aan den ongelukkigen stap van onze Koningin, die alle Oranje - gezinden op een strijd tussen hart en verstand is komen te staan: aan Duitse zijde staat het belang en een zekere erkentelijkheid; daar staat ook de felle haat tegen het wrede, trouweloze en baatzuchtige Engeland; aan de Engelse zijde staat de liefde en trouw aan ’t Oranje - huis, dat van Engeland zijn heil moet verwachten en staan ook de vooroordelen die politieke en „godsdienstige” propaganda in den loop der jaren in de harten der Nederlanders hebben gegoten. Was onze Koningin maar bij ons gebleven; hoe anders zouden de dingen er dan uitgezien hebben!