17 juli 1940 (woensdag)

Een dag van weemoed, die overigens bijna onopgemerkt voorbij is gegaan. De laatste rest van ons leger heeft heden opgehouden te bestaan. De nog in dienst zijnde jongens (zij die niet onmiddellijk in de maatschappij aan ’t werk konden) zijn omgevormd in groepen van „Wederopbouw” d.w.z. iets wat men vergelijken kan met den Duitsen arbeidsdienst en waarvan het wel voorloper en toekomstig kader zal vormen. Dus een morele opbouw in n.s.- zin.

De oude uniformen dienen nog; op den bovenmouw een klein wit driehoekje. Sommigen zeggen: „breed opgezet maar ’t loopt uit op niets”. Dat is de betekenis van dit symbool. Voorlopig (voor zover zichtbaar) stramme exercitie zonder wapens in groepen van 20 stuks. Later zal ’t wel graven en kruien worden, exerceren met de schop en palen – werpen: dat wat Duitse foto’s ons van de arbeidsjaarkampen te zien geven. Ik denk, dat door selectie gauw een kader gekweekt zal worden; natuurlijk zal naast lichaamskracht ook de ontvankelijkheid voor de nieuwe ideeën proefsteen zijn – en – de propagandakracht op de jeugd.

Maar, komaan! Laten wij den idealen kant zien. Is daarmee niet bereikt, wat alle moderne paedagogen uitentreuren hebben gepreekt, zonder ooit te bereiken wat zij aanbevalen: opvoeding tot eerbied voor den arbeid? Is ’t niet gezonder voor lichaam en geest in kameraadschap te arbeiden en te leven, dan met een slimmigheid bij den steun te komen en doelloos rond te hangen, met de enige vrees: weer aan ’t werk te worden gezet. ’t Schijnt een paardenmiddel maar: aux grands maux les grand remèdes. Ik zie liever een groep „Wederopbouwers” dan een groep steuntrekkers.

De oudere beroeps officieren zijn afgezwaaid; zij hebben de uniformen uitgetrokken en zijn gemetamorphoseerd in kuierende renteniertjes. Sic transit. De laatste daad van militaire zelfbewustheid van Majoor Van der Drift: Hij staat in zijn voortuintje als gewoonlijk niet zeer martiaal tegen zijn hek geleund. Twee D. officieren passeren. Een treedt streng op hem toe: „Waarom groet U niet?” V d Dr: „Ik ben majoor”. Duitser: „Ik ook”. V d Dr: „Dan ben ik in elk geval de oudste!” Duitser: „Sie haben recht.” Hij bracht den Hitlergroet en stond in de houding. Een knallend slot van een militair leven dat zelf nooit een toonbeeld van Schneid is geweest!

Gerard was hier op doorreis naar Arnhem. Steeds nog wordt Rotterdam gebombardeerd. Alleen de twee afgelopen nachten niet. De Engelsen treden steeds brutaler op; overdag komen bommenwerpers, zoeken rustig hun doel, ontwijken rustig ’t razend afweergeschut, werpen na hun duik, onfeilbaar zeker hun bommen op hun object en verdwijnen ongedeerd. Enige minuten te laat verschijnen dan gewoonlijk een paar Duitse jagers.

Is de suprematie in de lucht thans aan Engeland? Men spreekt van een overvloed van nieuw Amerikaans materiaal en talrijke uitstekend geoefende Canadese en Australische gevechtsvliegers. Kruithof, leraar RKS beweerde van een neef vernomen te hebben, die pas van een zakenreis in D. terug was, (G. bevestigde dit: ook hij had ’t van ooggetuigen gehoord), dat Hamburg er treuriger aan toe is dan Rotterdam en dat Harburg geheel plat ligt. De mededelingen der D., die alleen van „onbetekenende materiële schade” spreken, worden alleen nog cum grans salis genomen.

Buzieau railleerde die berichten als volgt: Hij moest op een nacht, gewaarschuwd door luchtalarm, in een schuilkelder vluchten, maar had uit zijn keuken een mand eieren meegegrepen voor voedsel, als ’t lang duren mocht. De kelder was zo vol mensen, dat hij de mand buiten laten moest; hij zette ze bij den ingang. Daar werd ze getroffen door een vliegtuigbom: 1 ei stuk, 3 andere licht beschadigd.

Een brief uit Hamburg, die de censuur gepasseerd was, bevatte onder meer familiale mededelingen: alles ging de familie goed. Jammer alleen, dat zij ’s nachts zo vaak gewekt werden door de kat van de nieuwe buren boven; daar stond gelukkig tegenover, dat zij nu een ruim en onbelemmerd uitzicht op de zee hadden gekregen! – Een censor moet scherp kijken.

De spanning slaat bij velen over in onrust. Men meent te voelen, dat de oorlog niet meer „programm-mäszig” verloopt. Men gaat twijfelen en vrezen. Want bij zeer velen is de stemming nu zo: Duitsland moet winnen, want als ’t verliest is de wereldramp niet meer te overzien. Men verwacht iets van een zegevierend Duitsland; men verwacht alleen den chaos, en wel den bolsjewistischen chaos, bij een ineenstorting van Duitsland. ’t Zijn alleen enkele die - hards, die nog op herstel van ’t verleden door Engeland vertrouwen. Men neemt ze nauwelijks nog au sérieux.

Merkwaardig is de omslag bij vele Roomsen, sinds zij weten, dat Seysz–Inquart elken morgen naar de kerk gaat. Zelfs Van Loon gaat voelen voor een nieuwen tijd, waarin onderwijs - inspecteurs ook in bijzondere scholen weer eens wat te zeggen zouden hebben! De encycliek van Pasen ’38 schijnt haar klem verloren te hebben.

Gerard zou broodbons krijgen en ik heb hem in onwetendheid 4 van onze boterbons meegegeven. Dat betekent een kleine ramp! Toch maar 2 pnd boter, die wij hem anders graag cadeau zouden gegeven hebben! Thans echter met geen goud meer te betalen. Vreemd toch, als je de consequenties van ’t stelsel nu eens aan den lijve voelt: 14 dagen droog brood! (Gelukkig zijn er enige reserves). Tijdens den wereldoorlog zou je smokkelboter gekocht hebben. Thans is zo iets eenvoudig niet denkbaar.