12 mei 1940 (zondag)

Pinkstermorgen. In de kerk geen woord, althans geen persoonlijk woord van den pastoor van afscheid of troost. De kapelaan leest een koel briefje voor, dat in algemene termen blijft. De parochianen voelen zich weinig gesterkt door deze onpersoonlijke manier van doen. De evacuatie vordert thans snel; treinen van geweldige lengte vertrekken snel na elkaar. De stad wordt angstwekkend stil. ’t Weer is guur, de lucht is somber.

Ik ga naar den toren om van ’t Hoofd L.B.D. orders te vernemen. Lezer heeft mij de plannen der voeding meegedeeld. Engel is een vaag, vrij verward man. Ter Beek maakt een flinken indruk.

Ik ontmoet Kap Nuberding, wien ik de hand druk. Donderdag d.a.v. ontmoette ik hem maar hij liep gebogen en zag mij niet: een week later was hij dood (hart? blindedarm of eenvoudig angst? Hij had als geestelijk adviseur van vele arbeiders-verenigingen nooit een blad voor de lippen genomen. Hoeveel Joden maakten niet reeds een eind aan hun leven! Belangrijke als Bockman; eenvoudigen als een lapjeswinkelier en zijn vrouw die na een mislukte poging om zich de polsen door te snijden thans in ’t ziekenhuis liggen)

Ik krijg opdracht in auto de posten van den L.B.D. (28 stuks) af te rijden om de plannen mee te delen en op te nemen hoeveel mannen zonder gezin van den L.B.D. in openbare kookgelegenheden zullen eten.

Eerst moet ik nog een trieste taak vervullen: Kootje laten afmaken. ’t Mag niet uitgesteld worden. Ik zag in een straat twee hondencadavers in bloedplassen: vermoedelijk doodgeschoten als gevaarlijk. Winter is niet thuis. Zijn knecht op den Woestijgerweg ook niet. Kootje blijft voorlopig leven. Een navrant geval! Kees, dien ik ontmoet, heeft zijn geliefden boxer ook laten afmaken. De juffrouw - eigenares van de Leijtax zal mij chaufferen. Zes uur rondgereden: een flink, resoluut mens.

Overal word ik met enthousiasme ontvangen; men is verheugd, dat men zeker is van „de bik”. Sommigen vinden O.L. Vr ter Eem als keuken wat ver, maar men zal ’t wel schikken.

Ik ben vaak ontroerd door den kloeken wil en blijde offervaardigheid van die flinke mannen. (’s Avonds had ik ± 500 eters opgeteld). Overigens een sombere rit door sinister - lege wijken: alleen honden en nu en dan een militaire post. Telkens moeten wij passen en papieren tonen. Aan de Koppel bij de Sluis waar wij meenden te kunnen passeren plotseling twee revolvers a bout portant op ons gericht; pas voor den dag – doorrijden maar langs een anderen weg. Wij stonden bij ’t sleutelpunt der waterlinie, dus dubbele waakzaamheid. Arme voorzorg! (Toen den vorigen dag de militairen in wanhoop bezig waren aan de pompen om verweg in de linie te trachten ’t water wat hoger te krijgen, was hun plotseling, met een slag op ’t hart en den daver in de benen gebleken,  dat het water onder het pompen wegzakte!).

Overal waren de militairen plichtsgetrouw en kort maar welwillend, niet één uitzondering op den Isseltschen straat, waar een (Fries) sergeant ons als een dolleman afsnauwde en ’t voor ons een geluk was, dat wij goede papieren hadden en ons beheersten. De kerel was dronken.

Thuis trof ik Maschhaupt en zijn vrouw, die ons hielpen de ramen te beplakken. Hij gaf mij den sleutel van zijn huis: ik zou er een oogje op houden. Zij gingen niet meer naar bed. ’s Nachts 12½ uur zou hun (ook onze) groep vertrekken onder De Jager. Wij bleven; ’t vooruitzicht was somber, want over enkele uren zouden wij nagenoeg alleen zijn.

De Van Loon ’s hadden na allerlei aarzeling besloten toch te gaan. Lezer bleef. Juffr Geus bleef met haar familie. De Kramers, die van blijven gesproken hadden, gingen. Alles zou leeg zijn, weg! Wat zou er van ons worden? Maar met de herinneringen aan 1914 – 18 voor ogen, met de gedachte aan Kootje, met ’t gevoel in Amersfoort nog iets goeds te kunnen doen stond ons besluit vast.

Wij gingen naar bed, maar sliepen nog niet toen een zwaar artillerievuur in onze nabijheid losbarstte. We stelden dadelijk vast, dat dit geen afweergeschut was. ’t Huis trilde, ’t bed wiegelde. Slag volgde op slag, soms met enige tussenpoos, soms twee of 3 tegelijk of onmiddellijk na elkaar. Wij zagen de lichtflikkering van ’t schot, dan 2 à 3 sec. later hoorden we de losbranding, dan een gerekt snorrend geratel, dat zich verwijderde en dan na 6 of 7 seconden een verwijderde doffe bons. ’t Was eigen geschut: achter de P.J.Troelstra - laan naar we later hoorden. In zware spanning wachtten we op het antwoord der Duitsers: wij moesten zowat in de vuurlinie liggen! Maar – er kwam geen antwoord. Een groot deel van den nacht duurde dit  zenuwuitputtend geweld. Tegen den morgen hield het op.

Wij hadden geen oog geslapen. Ik was de straat overgestoken naar Pinocchio Maschhaupt vertelde nu te weten dat dit de nieuwe Engelse kanonnen waren, die werden ingeschoten. Ik geloofde er niets van.

Later vernamen we, dat deze nieuwe Franse kanonnen Barneveld onder vuur hadden genomen, dat in handen der Duitsers was. Het bombardement was zó juist en zó effectief, dat de Duitsers er daardoor van afzagen Amersfoort te nemen en hun aanval naar Rhenen hebben verplaatst. Jan Noorlander, een leerling uit Barneveld vertelde mij dit. Hij had met andere dorpsgenoten onder de muziek - kiosk gezeten...! Jan is echter een waarheidlievende jongen.