20 mei 1940 (maandag)

Zaterdag kwam Van Dijk bij me. Ik sprak met hem af, dat we in ieder geval Dinsdag 21 mei de school beginnen zouden, desnoods met z’n beiden en met de leerlingen die we bereiken konden.

Ik telefoneerde ’t Hart en vroeg hem hoe ’t met de eindexamens zou gaan? Alles moest volgens de vóór den oorlog vastgestelde regeling. Uitstel van schriftelijk ex. voor Amersfoort kon niet. Verandering van volgorde in de groep? Geen denken aan. „Périse le monde, plutôt que l’agenda de Mr l’Inspecteur” Mej. Houben had verzocht onze groep te mogen ruilen voor die van Van Loon (Rotterdam Den Haag) met ’t oog op de slechte spoorverbindingen. Onmogelijk: dan zou Mej Houben daar Wiskunde te beoordelen gekregen hebben en dat kon toch niet! (Wat wel kon was, dat Oostveen na de examenklas voor Handenarbeid opgeleid te hebben, nu ook voor onze groep als gecommitteerde zou optreden, wegens ziekte van den aangewezen Heer Van Dam).

Ik uitte den Heer ’t Hart mijn bezorgdheid, dat ik nog geen contact met Mej. Houben gehad had; dat was, deelde hij mede, geen wonder; ik moest beginnen met de examenopgaven en roosters in te zenden! Ik dacht: So lang es solche Manner gibt, ist Polen nicht verloren” Saevis tranquillus in undis. Dat er naast „solche Männer” ook nog „solche Weiber” bestonden heb ik een paar dagen later van de gecommitteerde voor Handwerken Mej De Boer, ervaren.

Ik weet niet welken indruk dit alles maken zou, als later, in rustiger tijden, iemand dit geschrijf mocht lezen. Ik kan alleen dit zeggen: dit onnozel, hersen - en harteloos formalisme, dit benepen zich vastklemmen aan een schema, een agenda, dit totale gemis aan fantasie en invoeling in anderer toestand heeft mij menige hartgrondige verwensing tussen de tanden stuk doen kraken.

Wij hebben in Amersfoort niet ’t allerergste meegemaakt, al zijn er buitenleerlingen geweest, die bij hun thuiskomst van hun huis geen steen meer op den anderen vonden; maar de angst, de vlucht, de geestelijke en lichamelijke ontreddering der evacuatie, die allen, leraren en leerlingen, hebben moeten doorstaan, waren grond genoeg voor wat overleg. Clementie vraag ik niet! Ik heb alles met ambtelijk gezicht meegedeeld, maar de reactie, al bleef ieder plichtmatig in den vorm, was bij allen dezelfde: die van een opstandige verontwaardiging en bitterheid.

Ik zond alle leerlingen bericht dat Dinsdag 21 en Woensdag 22 (Afd B) de lessen zouden beginnen. Zondag kwam Rozendaal binnen. Hij vroeg mij of niet ’t eerste, wat ik in school doen zou, zou zijn: ’t portret van de Koningin buiten te smijten. Ik bracht hem tot kalmer gedachten.

De Visschers waren Zaterdag naar hun eigen woning vertrokken. Zo was ’t weer stil in ons huis. Thans kwamen de treinen met evacuanten weer regelmatig aan en de stad kreeg een levendiger aanzien. Maar wat een haveloos aanzien bood alles nog met al dat prikkeldraad, die omgekapte bomen, vergraven plantsoenen en die rommelige winkels met beplakte ruiten, die stapels zandzakken voor bankgebouwen enz. Veel moois (b.v. oude bomen) is verdwenen.

Hoe meer mensen terugkwamen, hoe meer gevallen bekend werden van roof en vernieling in de verlaten huizen: in de eerste plaats sigaren - en schoenwinkels. Men meende aanvankelijk de schuld te mogen werpen op de afgetrokken soldaten van ′t 7e Rgt (Amsterdammers!). Maar ’t bleek te duidelijk, dat in de allermeeste gevallen burgers, ja georganiseerde bendes met vrachtauto’s uit Utrecht) aan den gang zijn geweest.

’t Blijkt, dat, zolang de politie bestaat, het moeilijk uit te maken is, wie een schurk is en wie niet. Met maatschappelijken welstand heeft dit niet te maken: Vertelde niet juffr. Schueller, dat na ’t bombardement van Nijkerk, in de puinhopen van den winkel van haar neef een welgestelde boer was aangetroffen, die voorzien van een paar manden aan ’t zoeken was naar nog bruikbaar glas - en kristalwerk!

Vertelde Jaap van Maanen van Hoevelaken niet, dat volgens een ouderling de dieven die zijn (Jaap) vaders winkel hebben leeggestolen, moeten gezocht worden onder de luitjes, die elken zondag vooraan in de kerk zitten en ’t ijverigst den dominee nalopen. Zo is ’t nu – maar in 1914 was ’t in Dendermonde en ook in Zeeuws - Vlaanderen ’t zelfde. ’t Gaat met de veredeling van ’t menselijk geslacht een sukkelgangetje.

In Rotterdam ging ’t niet anders. Gerard schrijft, dat Frans als lid van een nachtelijke hulp - veiligheidsdienst al tweemaal zo’n rover tegen den grond heeft moeten slaan. In Zeeuws - Vlaanderen – schrijft Karel – hebben de vluchtende Waalse soldaten op ergerlijke manier in de dorpen Baalhoek, De Paal en Emmahaven den baas gespeeld.

Omtrent de Duitsers niets dan lof. ’t Is triest dit alles te moeten zeggen vooral van ons volk; maar de Führer schijnt een groot paedagoog te zijn. Hij heeft andere tuchtmiddelen dan onze kerken en scholen, maar zijn resultaten zijn beter.