14 mei 1940 (dinsdag)

Stralend weer. De stemming in de familie gedrukt. Wij waren hoopvoller: er was een goede hoop, dat we dien dag nog naar huis konden ― en – Kootje zou mee terug kunnen. Wij gingen naar Visscher en besloten direct pogingen in ’t werk te stellen om aan vervoergelegenheid te komen.

Eerst naar de Paardenmarkt. Daar was een drukte van geweld; haast geen doorkomen aan. Wij zagen ’t gauw: autobussen en vrachtautos stonden gereed voor de gemeente - diensten van Amersfoort: ik sprak Beltman, Beenhakker, Pothoven. Alle diensten gingen direct naar Amersfoort terug. De politie was al vooruit. Dus wij naar een garage. Er waren ’s middags twee taxi’s voor ons. Wij legden er voorlopig beslag op. Maar onze hoop was op een autobus: dat was gemakkelijker, en goedkoper als we meer gezelschap vinden konden, waar aan we niet twijfelden.

Wij kwamen in een grote garage bij ’t station. De eigenaar was bezig bussen te verdelen. Hij keek uit of hij er ook een voor ons had: wat gecijfer .. en ja – een goede bus met een besten chauffeur, 21 plaatsen, 21 rijksdaalders, half een bij Feringa voor! ’t Was of de hemel voor ons openging. Ik zei, hem de hand gevend: „Afgesproken en – een man een man, een woord een woord”. „Neen” zei den brave kerel met tranen in de oogen: Een Nederlander, een Nederlander”. Daar konden we op aan en we zeiden de taxi’s op. Nu Amersfoorters ophalen.

Mevrouw Desta was de eerste. De Familie v d Marck zou mee, doch zei weer af omdat zij vastzaten aan den ouden Heer Den Beer Poortugaal. Maar Hovens - Greeve met vrouw en nicht, Dr Diddens en zijn vrouw, Peper en Mvr. Peper met 3 anderen, (In de k.l.: (V d Weij!)) Dr. Beth met vrouw en dienstmeisje, allen graag! En zo werd onze bus voller dan ons lief was 20 personen en een hond voor 21 plaatsen. Maar ’t ging, ondanks de geweldige vracht bagage. En om 1 uur zat alles en vertrokken wij na allerhartelijkst afscheid en tot weerziens toegeroepen te hebben aan de Familie Feringa, die niets voor de betoonde hulp wilden aannemen, maar die we, als alles normaal is, naar Amersfoort zullen halen om te genieten van hun bijzijn.

Wij reden door Noord - Holland. Overal leeglopende mensen en ongewapende soldaten; overal een zekere ontspanning, zonder vreugde evenwel: er moest en kon nog zoveel gebeuren; overal wegversperringen, met thans nauwe doorgangen en links den blik op de onafzienbare waterlinie der Stelling van Amsterdam; die zag er wezenlijker uit, dan die der Grebbelinie. Maar dienst heeft zij gelukkig niet behoeven te doen. Ik zat intussen met een angstig gevoel, dat ik voor me hield. Zouden wij ’t Noordzee - Kanaal wel over komen? Zouden wij ongehinderd Amsterdam kunnen passeren?

Spoedig zagen we aan den horizon de brandende tanks der Oostelijke petroleum - haven: een somber gezicht, die geweldig, zware roetzwarte wolken, die Amsterdam geheel aan ’t oog onttrokken en daarin de felle zwart - roode vlammen. Vele honderden meters reden wij door den verstikkenden, vunzen petroleumrook, die door een fellen Oostenwind naar zee werd gejaagd. Maar gelukkig, nergens een Hollandse schildwacht, die ons terugwees, geen Engelsman, die ons afsneed, geen Duitser die ons den weg versperde.

De Hollanders hadden met vreugde Winkelmann’s bevel gevolgd en deden geen dienst meer. Engelsen althans naar men zei, Canadezen waren er een klein getal geweest; zij hadden de tanks in brand gestoken, de haven van IJmuiden met gezonken schepen verstopt en na die heldendaden waren zij vertrokken. Wij wisten nu ook wat gealliëerden – hulp betekent. En dat was nog maar de eerste hulp! De Duitsers waren er nog niet. Door Amsterdam rijdend, merkten we echter, dat de stad in afwachting verkeerde: drommen mensen op bepaalde straat - kruisingen, allen in één richting kijkend.

Wij reden onverlet door tot wij bij de Berlage - brug op de Weesperzij moesten stoppen: ’t verkeer stond stil. Even verwonderd wachten en daar reed de eerste van een kilometerslange colonne auto’s met Duitse soldaten aan. Daar waren zij!

Ze kwamen van Diemen, sloegen linksaf de Berl. brug over en reden de stad binnen. Wij hadden gestopt op ± 100 M. van de brug en zagen ze staande wuivend en groetend op hun auto - wagens. En toen hebben wij ons diep geschaamd: niet omdat de overwinnaar zijn intocht deed; had een klein land geen zelfmoord gepleegd bij langer verzet? Neen niet om de Duitsers die correct deden, wat zij als hun plicht aanzagen. Maar om de walgelijke houding van een groot aantal z.g. Nederlanders, die, blijkbaar onder regie van een individu op een hoge standplaats op de brug, den Hitlergroet bracht en „Heil” schreeuwde. Was dat in scêne gezet voor film en pers der propaganda?

Men zegt dat er vrouwspersonen in ’t wit bloemen aanboden! Maar men vertelt ook, (en dat deed een eerlijk hart goed), dat daar of elders, althans in die eerste dagen, Duitse soldaten hun afkeer van dat laf gespuis op ondubbelzinnige wijs hebben te kennen gegeven! Ik kan ’t best geloven: een eerlijk, dapper soldaat, die zelf zijn land liefheeft moet wel spuwen op zulke slaven! „Wir benützen den Verrat; wir hassen die Verräter” zou er gezegd zijn. Moge het burgerlijk gezag, dat na ’t legercommando ’t heft in handen zal nemen, door dezelfde waardige gevoelens bezield zijn. Voor zulk een vijand kan men menselijk respect hebben.

Toen de colonne voorbij was, wat zeker een kwartier in beslag nam, konden wij tot mijn grote opluchting verder rijden. Ik had gevreesd, dat de aankomst der Duitsers in de Hoofdstad onmiddellijke stopzetting der communicatie met Oosten en Zuiden zou hebben betekend. Maar wij konden voort. – over een uur zouden wij thuis zijn.

Weer reden wij door thans doelloze versterkingen, passeerden de reeds wegzakkende Hollandse waterlinie (later hebben wij gehoord hoe totaal onvoldoende Amsterdam aan Zuid - en Oostzijde was versterkt geweest!). Zonder stoppen bereikten we den overweg bij Birkhoven. Daar moesten we voor ’t laatst halt houden voor een ontzagwekkende Colonne Duitse artillerie, die van de Daem Fokkemalaan afkwam naar de Bernhards - kazerne op de Vlasakkers. Een groep cavalerie bewaakte op den Soesterweg dezen intocht en stond in rust naast onze autobus. Hier konden wij ons alleen verbazen over het frisse, vrolijke vriendelijke uitzicht dier cavaleristen, die toch den veldtocht in Polen achter den rug moesten hebben; over hun keurige uniformen, hun goede houding en hun correct - vriendelijke manieren. Daar was geen blaaskakerij, geen arrogantie, geen stuurs – soldateske minachting voor den burger van een overwonnen land. De oorlog was verschrikkelijk, maar deze mensen maakten den indruk, dien als onafwendbare noodzaak te voeren en met nog groter vreugde aan den weeropbouw zouden beginnen. Hier kreeg het begrip „Volk in Waffen” voor mij zijn juisten omvang en diepte. Dit waren geen brallende ijzervreters; dit waren eenvoudig mensen die hun plicht deden.

Wij reden de familie naar hun huizen en nog voor vieren, waren wij in ons eigen huis: alles in de volmaakste ongereptheid en verder in Amersfoort ook geen spoor van wapengeweld. Roos en Toos hadden, met behulp van een petroleumstel (gas was er nog niet) gauw een maal bijeen. Henk en ik gingen gauw de stad in. Nog nagenoeg niemand op straat; er waren zeker niet meer dan 6– à 700 mensen in Amersfoort, misschien nog wel minder.

De politie deed dienst „geholpen” door enkele jongelui met witten armband, die tamelijk doel- en planloos rondhannesten en waaronder er volgens ’t zeggen veel waren met een N.S.B - staat van dienst. Men heeft zelfs beweerd, dat een groep dezer melkmuilen op ’t Politiebureau vergaderd heeft en een „gemeenteraad” heeft willen vormen. Waarschijnlijk overspannen geestjes onder leiding van een lijder aan juvenile hysterie. Thans (14 dagen na dato) is van deze lieden geen uiterlijk teken meer over. Schaamte en teleurstelling? Zijn zij tot zelfkennis gekomen? Of hebben de Duitsers deze heren aan ’t verstand gebracht, dat de Führer met zulk halfbedorven puf niets beginnen kan? Zij schijnen zich te willen rehabiliteren, althans de schoonvader in spe van een hunner, wilde van mij weten, wie den laster had rondgestrooid, dat de verloofde van zijn dochter N.S.B - er was. Ik moest den armen man zeggen, dat ik dat tot mijn spijt niet wist, daar ’t gerucht zo algemeen was, dat de mussen het van de daken piepten

Over N.S.B. ers gesproken. Ik had mijn hoed in Alkmaar achtergelaten en ging een hoedenwinkel binnen (merkwaardig; behalve een enkele bakker was er nog geen winkel open; wel deze wakkere winkelier in herenartikelen, en – die kon toch aan Duitse militairen weinig verkopen. Had die man anderweitige belangen waar te nemen?) De principaal – zelf hielp mij aan een hoed en praatte honderd - uit. Ik poneerde, dat de Duitsers aan de stelling – Amersfoort een harde noot te kraken zouden gehad hebben, wanneer zij niet door verraad van binnen waren geholpen.

Allermerkwaardigst was zijn plotseling veranderen van toon: „Verraad? mijnheer. Hoe kunt U zo iets beweren! Er was geen verraad. De Duitsers hebben hun snelle overwinning te danken aan hun grote stootkracht, hun moed, hun paraatheid, hun organisatie!” Ik zweeg, betaalde en ging – maar wist nu, dat ’t wachtwoord was gegeven n.l. N.S.B. - ers zijn geen verraders – en - de Duitse wapeneer moet onbezoedeld blijven.

Nog denzelfden dag vernam ik van een andere „Vérité en marche” d.w.z. een die men probeerde op uiterst zwakke poten op gang te krijgen: „Neen, mijnheer, onze geëerbiedigde Koniningin mὸcht en kὸn niet blijven! Weet U dan niet, dat in haar eigen paleis op den Ruigenhoek haar leven bedreigd werd door haar eigen hofhouding?” Neen, ik wist het niet; ik begreep ook niet, dat iemand dat weten kon. Ik geloofde het ook niet en zal dat pas geloven, als ’t onomstotelijk is komen vast te staan – eer niet! Koning Leopold is in veel gevaarlijker omstandigheden niet gevlucht en is door de Duitsers op hoffelijke wijze geïnterneerd en beschermd. Den ouden keizer in Doorn is geen haar op ’t hoofd gekrenkt, en dat is in ’t oog van ieder Duitser van ’t nieuwe regime een verrader. Men laat hem rustig zitten; Duitse officieren brengen hem beleefdheidsbezoeken. Neen, de Duitsers hebben nog een deugd: zij zijn psychologen en hebben tact! (In de k.l.: Dat is spoedig anders gebleken!) Zij zouden hun handen niet aan een overwonnen Koningin geslagen hebben!

Een ander argument: „Zij moest zich buiten ’t bezette gebied begeven om over de gebiedsdelen in Oost en West souvereiniteit te blijven uitoefenen.” Daar zit misschien iets in, al is dit argument pas veel later opgedoken. Voor de grote massa des volks heeft deze redenering echt geen kracht.