16 mei 1940 (donderdag)

Ik meld mij weer bij de voedselvoorziening. Het koken in O.L.Vr. ter Eem is reeds sinds den vorigen dag in vollen gang. Roos en Toos helpen mee. Mr Van ’t Eind voert de administratie maar heeft hulp genoeg. In den voorraadkelder is men aan ’t sorteren. Ik help mee, maar als na een uur of 3 sjouwen, wat orde is geschapen en ’t blijkt, dat ik alleen sjouwwerk kan doen, geef ik Van ’t Eind mijn telefoonnummer en houd mij thuis beschikbaar voor een passende taak.

Daar nu meer en meer inwoners ook vrouwen, weer de stad binnensijpelen, wordt de behoefte aan intensificering minder, zodat men geen beslag meer op mij heeft gelegd. Ik kan dus mijn gedachten bepalen bij de school en – ’t eindexamen. Ik bel Woensdag nog den Inspecteur te Utrecht op. ’t Hart is ontroerd „als hij weer een stem uit Amersfoort hoort” Ik zeg, dat ’t mijn bedoeling is, zo spoedig mogelijk te beginnen. Hij onderbreekt mij: „Dat is prachtig maar jammer genoeg zal Oostveen (H. A.) morgen Donderdag nog niet kunnen komen!! Ik tracht hem te beduiden, dat van schooldoen de eerste dagen nog niets zal kunnen komen, daar alle leraren en leerlingen geëvacueerd zijn. Als hij nu nog zegt, dat hij ook een nacht elders heeft moeten slapen, begrijp ik, dat ik geen moeite moet doen om hem iets van den toestand in Amersfoort te doen beseffen en neem allerhartelijkst afscheid met de belofte hem op de hoogte te houden.

Dit geval staat niet alleen: inwoners van Zeist bleken ook absoluut buiten den stroom der feiten te staan. Met Mej. Houben uit Den Haag was ’t niet veel beter.