25 april 1941 (vrijdag)

Bij een bombardement van Rotterdam, enige dagen geleden, werd weer een ziekenhuis getroffen. Kr. wist te vertellen, dat hierin op dat ogenblik alleen gezonde Duitsers vertoefden, die daar voor alle veiligheid Hitlers verjaardag vierden.

Hij zegt, dat het alleen iemand als ik, „die de zaak van Duitse zijde bezie” gelukken kan de zaak der Engelsen als hopeloos te zien. Die zaak in Joegoslavië en Griekenland is van geen belang. Churchill heeft immers gezegd dat de Duitsers op ’t vasteland sterker waren. Als men hem dan vraagt, waarom zij, als zij dat zo goed weten, er dan een leger van 250.000 man aan wagen, dan antwoordt hij niets. Als men zegt dat Engeland dan toch met zijn legers en zijn prestige morst en speelt, zegt hij, dat hij „dingen weet, die hij niet zeggen mag, maar waarvan wij ophoren zouden, als wij ze wisten”.

Kiesheidshalve vraagt men dan niet verder en trots glimlachend gaat hij heen. Hij denkt geloof ik, dat de Engelsen een landingspoging in Nederland zullen beginnen! Van Dijk schijnt „De Stenen Spreken” te hebben gelezen en zit nu met de toekomst in zijn zak: wiskunde kan niet liegen!