8 april 1941 (dinsdag)

Gerard is hier gelogeerd voor een conferentie in ’t Maarten Maartenshuis. Hij vertelt, dat de aanvallen der Engelsen op Rotterdam nog even planloos doorgaan d.w.z. zo nu en dan met geen ander gevolg dan schade aan woonwijken. „De Engelsen (zijn weer aan) leggen weer te rotte” zeggen de Rotterdammers; er is geen geestdrift meer; alleen nog ergernis.

G. meent ook, dat er iets waar is van een grote „schlappe”, die in ’t najaar van ’t vorig jaar bij een overtochtpoging op ’t Kanaal zou geleden zijn. G had in de Waalhaven 15 onbekende zeeschepen opgemerkt, die grijs geschilderd werden. Op een goeden waren ze weg. Geruchten doken op, steeds precieser. Tenslotte vertelde een kennis, dat 4 Duitse soldaten verteld hadden, dat zij met een sterke artillerie-colonne langs de Belgische kust gedirigeerd waren om de uitvarende expeditie te beschermen, ... de zee schoon te houden. Toen zij in Calais kwamen, was er van de schepen niets meer over. Ieder schip bevatte 2000 man en tanks.